ECLI:NL:RBDHA:2018:13365
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Litouwen onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een burger van Wit-Rusland, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een asielaanvraag ingediend op 27 mei 2018, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de overdracht aan Litouwen zou leiden tot indirect refoulement en dat zij als Roma in Litouwen het risico liep op discriminatie en onvoldoende toegang tot medische zorg.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2018 heeft de rechtbank de argumenten van de eiseres en de verweerder gehoord. De rechtbank overwoog dat, hoewel Litouwen verantwoordelijk was voor de asielaanvraag, de staatssecretaris discretionaire bevoegdheid had om de aanvraag alsnog te behandelen indien er concrete aanwijzingen waren dat Litouwen zijn internationale verplichtingen niet nakwam. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat Litouwen niet in staat zou zijn om haar asielaanvraag op een zorgvuldige manier te behandelen.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in Litouwen geen effectieve rechtsbescherming zou hebben en dat de enkele omstandigheid dat er geen automatische rechtsbijstand is, niet voldoende was om aan te nemen dat Litouwen zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van W.H. Mentink, griffier.