ECLI:NL:RBDHA:2018:13363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
NL18.1191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot suïcidaliteit en medische zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Liberiaanse nationaliteit bezittende asielzoeker, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij eerder in Italië had verbleven en dat de opvangvoorzieningen daar ondermaats zijn, wat zijn suïcidaliteit zou verergeren. Hij stelde dat de autoriteiten in Italië niet in staat zouden zijn om hem adequate zorg te bieden, en dat er aanvullende garanties gevraagd hadden moeten worden.

Tijdens de zitting op 9 februari 2018 werd het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven nadere medische stukken over te leggen. Eiser overhandigde verschillende medische rapporten, waaronder een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat stelde dat hij in staat was om te reizen, mits begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gedaan om te voldoen aan de zorgplicht en dat er geen reden was om aan te nemen dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat zouden zijn om aan de medische behoeften van eiser te voldoen. De rechtbank concludeerde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat de zorg in Italië vergelijkbaar was met die in Nederland.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de Staatssecretaris geen aanleiding had hoeven zien om van overdracht aan Italië af te zien. De rechtbank benadrukte dat er geen gebreken waren in het bestreden besluit en dat de toezegging van de Staatssecretaris om relevante medische gegevens te delen met de Italiaanse autoriteiten voldoende was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.1192, plaatsgevonden op 9 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig A. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere medische stukken over te leggen.
Eiser heeft nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Eiser heeft nogmaals nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft daarop schriftelijk gereageerd en een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) ingebracht.
Op verzoek van de rechtbank heeft eiser schriftelijk gereageerd op het advies. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank schriftelijk gereageerd op deze reactie. Vervolgens is opnieuw een schriftelijke reactie van eiser ontvangen.
Verweerder heeft schriftelijk geantwoord op een tweetal vragen van de rechtbank.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege zal worden gelaten. Partijen hebben zich daarmee akkoord verklaard.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Liberiaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft asiel aangevraagd en verklaard dat hij eerder enige tijd in de opvang voor asielzoekers in Italië heeft verbleven.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag, nu zij een overnameverzoek ten aanzien van eiser hebben geaccordeerd op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [1]
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eiser kan ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat de opvangvoorzieningen ondermaats zijn. Daarbij stelt hij dat hij vanwege zijn suïcidaliteit kwetsbaar is zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest [2] , zodat verweerder ten onrechte geen aanvullende garanties heeft gevraagd. Ook stelt eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het C.K.-arrest. [3] Volgens eiser heeft verweerder namelijk ten onrechte geen advies van het BMA gevraagd nu de beoordeling of hij in staat is om te reizen had moeten worden gemaakt vóór het nemen van het overdrachtsbesluit. Daarbij beroept eiser zich op artikel 27 van de Dublinverordening en op een uitspraak van de Raad van State. [4]
5. Na het schorsen van het onderzoek ter zitting heeft eiser een brief van psychiater A. Buning van ‘GGz Centraal’ van 10 februari 2018 overgelegd. Deze brief is voor verweerder geen aanleiding geweest om aan te nemen dat overdracht zou resulteren in een onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie zoals bedoeld in het C.K.-arrest. Daarna heeft eiser een brief van zijn psychiater van 29 maart 2018 overgelegd. Daarin wordt nogmaals gesteld dat eiser ernstige psychische problemen heeft en dat er sprake is van een hoog suïciderisico waarbij de continuïteit van de behandeling essentieel is. Naar aanleiding van deze brief heeft verweerder meegedeeld het BMA om een advies te vragen.
6. In het medisch advies van 7 juni 2018 rapporteert het BMA dat eiser in staat is om te reizen, waarbij begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige wordt geadviseerd. Daarnaast rapporteert het BMA dat de voor eiser noodzakelijke behandeling in de vorm van therapie en medicatie toegankelijk is in Liberia. In reactie daarop voert eiser aan dat het medisch advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen omdat ten onrechte niet de situatie in Italië is bezien. Ook voert eiser aan dat het medisch advies alweer achterhaald is door een nieuwe brief van zijn psychiater van 2 juli 2018.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van eisers psychiater van 2 juli 2018 niet kan afdoen aan het medisch advies van het BMA, omdat daarin geen feiten of omstandigheden genoemd worden die niet ook al kenbaar waren uit de medische informatie waarop het BMA zich heeft gebaseerd. Daarnaast neemt verweerder het standpunt in dat een onderzoek naar de situatie in Italië niet in de rede ligt gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In reactie daarop verzoekt eiser de rechtbank om verweerder op te dragen het BMA onderzoek te laten doen naar de situatie in Italië. Daarbij verwijst hij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag. [5] Ook voert eiser aan, onder verwijzing naar de eerder overgelegde brief van zijn psychiater van 2 juli 2018, dat het BMA ten onrechte heeft nagelaten om het definitieve behandelplan in de advisering te betrekken. Daarbij verwijst hij naar een uitspraak van de Raad van State. [6]
8. Verweerder heeft desgevraagd aan de rechtbank meegedeeld dat, in het geval er daadwerkelijk een overdracht plaatsvindt, het advies van het BMA om eiser te laten begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige zal worden opgevolgd. Verder heeft verweerder meegedeeld geen aanleiding te zien voor het bedingen van fysieke overdracht aan een medicus in Italië, omdat ervan uit moet worden gegaan dat de Italiaanse autoriteiten aan eisers medische behoeften kunnen voldoen. Wel heeft verweerder toegezegd om conform de artikelen 31 en 32 van de Dublinverordening voorafgaand aan een overdracht de nodige informatie over eisers gezondheidssituatie aan de autoriteiten van Italië te zullen meedelen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep tegemoet is gekomen aan eisers beroepsgrond dat had moeten worden onderzocht of hij in staat is om te reizen. De rechtbank is gelet op het advies van het BMA van 7 juni 2018 en de toezegging van verweerder dat eiser zal worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige van oordeel dat eiser in staat is om te reizen zonder dat daarbij een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het C.K.-arrest, zal optreden. In dit geval geeft de noodzaak om het bestreden besluit in beroep aan te vullen geen blijk van gebreken in dat besluit. Het BMA-advies is namelijk opgevraagd naar aanleiding van informatie van na het bestreden besluit, die op grond van artikel 83 van de Vw in de beoordeling is betrokken.
10. De rechtbank ziet zich slechts nog gesteld voor de vraag of verweerder vanwege de kwaliteit van de opvangvoorzieningen in Italië van overdracht had moeten afzien. In dat kader is de rechtbank allereerst van oordeel dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet zich daarin gesteund door recente uitspraken van de Raad van State. [7] Dit brengt met zich dat er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat de autoriteiten van Italië aan eiser opvangvoorzieningen zullen bieden, waaronder de noodzakelijke medische zorg in verband met zijn suïcidaliteit, die vergelijkbaar zijn met de opvangvoorzieningen in Nederland.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hiervan in zijn geval niet zou kunnen worden uitgegaan. Eiser heeft gewezen op diverse landenrapportages, te weten: het ‘Country Report: Italy, 2016 Update’ van AIDA, een verzameling rapportages van Vluchtelingenwerk Nederland getiteld ‘Veelgestelde Vragen Italië – Dublin-terugkeerders – augustus 2017’, het ‘World Report 2018 – European Union’ van Human Rights Watch van 18 januari 2018 en het artikel ‘How a fingerprint can change an asylum seekers life’ van IRIN van 21 november 2017. De rechtbank leidt uit deze rapportages af dat de toegang tot medische zorg voor asielzoekers in Italië soms lastig is vanwege de taalbarrière en dat zij soms vanwege de hoge instroom en lange procedures lang moeten wachten voordat zij daadwerkelijk zorg krijgen. Echter is ook uit deze rapportages af te leiden dat voor zover asielzoekers verstoken blijven van zorg, dit niet de acuut noodzakelijke zorg betreft. Daarnaast wordt gerapporteerd dat asielzoekers die worden behandeld voor psychische problemen terecht kunnen in SPRAR-locaties. Hoewel de capaciteit zeer beperkt is, geven de rapportages er geen blijk van dat asielzoekers in Italië in een medische noodsituatie terecht komen omdat aan hen geen acute psychische begeleiding kan worden geboden.
12. Ten slotte heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder geen gevolg zal geven aan zijn toezegging om alle relevante medische gegevens van eiser aan de Italiaanse autoriteiten kenbaar te maken vóórdat overdracht plaatsvindt en om de overdracht op te schorten zodra de Italiaanse autoriteiten kenbaar maken dat zij eiser niet adequaat kunnen opvangen.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om van overdracht van eiser aan Italië af te zien, dan wel om daarbij om aanvullende garanties te vragen. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 4 november 2014 (Tarakhel tegen Zwitserland), zaaknummer 29217/12 (http://hudoc.echr.coe.int).
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 februari 2017 (C.K. e.a. tegen Slovenië), zaaknummer
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2986.
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, 11 april 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4029.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2422.
7.Bijvoorbeeld: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3246.