ECLI:NL:RBDHA:2018:13317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsrecht na weigering huisbezoek en ondertekening formulier

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De eiser had sinds 1 januari 2011 recht op bijstand, maar dit recht werd per 22 maart 2018 ingetrokken na een onderzoek naar zijn woonsituatie. Dit onderzoek was gestart naar aanleiding van een melding dat de vader van een van de kinderen van een mevrouw bij eiser op het adres woonde, terwijl hij zijn eigen huurwoning onderverhuurde. Eiser werd gehoord in het kader van dit onderzoek, maar weigerde een formulier te ondertekenen dat de toestemming voor een huisbezoek bevestigde. Verweerder concludeerde dat eiser zijn medewerkingsplicht had geschonden, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsrecht.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2018 werd duidelijk dat eiser mondeling toestemming had gegeven voor het huisbezoek, maar weigerde hij het formulier te ondertekenen omdat hij de inhoud niet begreep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering om het formulier te ondertekenen betekende dat eiser geen volledige toestemming had gegeven. De rechter benadrukte dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van het huisbezoek bij verweerder lag en dat eiser, ondanks zijn argumenten, niet kon aantonen dat hij niet in staat was om de inhoud van het formulier te begrijpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser verwijtbaar geen medewerking had verleend aan het huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De uitspraak resulteerde in de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/4750 en SGR 18/6806
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2018 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Jongh),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Stokkel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) per 22 maart 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 27 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op een korte onderbreking na, ontving eiser sinds 1 januari 2011 bijstand. Naar aanleiding van een melding van 30 januari 2018 dat de vader van (één van) de kinderen van een mevrouw [mevrouw] bij haar op het adres [adres] woont, terwijl hij zijn eigen huurwoning aan de [adres 2] onderverhuurt, is verweerder een onderzoek gestart. Op basis daarvan is hij tot de conclusie gekomen dat eiser de bewuste vader is. Op 22 maart 2018 is eiser gehoord in het kader van verweerders onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering.
2.2.
Uit het rapport fraudeonderzoek van 23 maart 2018 blijkt dat de door eiser afgelegde verklaring verweerder deed twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door eiser verstrekte gegevens. Verweerder achtte het daarom noodzakelijk om ter verificatie van eisers woonsituatie een huisbezoek op het uitkeringsadres af te leggen. Het huisbezoek heeft niet plaatsgevonden omdat eiser heeft geweigerd het formulier
’Toestemming huisbezoek’(het formulier) te ondertekenen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.3.
Overeenkomstig het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften van
20 juni 2018, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden door te weigeren het formulier te ondertekenen, terwijl hij de inhoud hiervan heeft kunnen begrijpen. Dit vormde voor verweerder aanleiding om het huisbezoek niet af te leggen, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen, aldus verweerder.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat hij niet heeft kunnen verifiëren of er voor verweerder een redelijke grond was om een huisbezoek bij hem af te leggen, nu eiser geen kennis heeft kunnen nemen van de melding van
30 januari 2018. Van schending van de medewerkingsverplichting is bovendien geen sprake, aangezien eiser mondeling toestemming voor het huisbezoek heeft gegeven. Eiser heeft slechts geweigerd het formulier te ondertekenen, omdat hij de inhoud daarvan niet begreep, maar dit maakt niet dat hij verwijtbaar geen medewerking heeft verleend.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser te kennen gegeven dat niet meer in geschil is dat verweerder een redelijke grond had om bij eiser een huisbezoek af te leggen. Verder staat ook niet ter discussie dat eiser aan verweerder mondelinge toestemming heeft gegeven voor het uitvoeren van een huisbezoek. Thans ligt enkel nog voor of eiser zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden door te weigeren het formulier te ondertekenen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe het volgende.
6.1.
Artikel 8, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Een huisbezoek is een verstrekkend controlemiddel, dat alleen dan geen ontoelaatbare inbreuk op het huisrecht voornoemd vormt, als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van
informed consent. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de (verdere) verlening van bijstand heeft. De bewijslast ten aanzien van het
informed consentberust op het bestuursorgaan (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4218).
6.2.
Nu op verweerder de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of het grondrecht voornoemd door verweerder ontoelaatbaar geschonden wordt of niet, acht de voorzieningenrechter het niet onjuist dat verweerder van eiser verlangde om het formulier, ter bevestiging van de door hem mondeling gegeven toestemming, te ondertekenen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser door de weigering het formulier te ondertekenen dan ook geen volledige toestemming gegeven. Het betoog van eiser dat van hem niet gevergd kon worden een formulier te ondertekenen waarvan hij de inhoud niet begreep, slaagt niet bij gebrek aan feitelijke grondslag. Eiser heeft in beroep betoogd dat het weliswaar juist is, zoals verweerder heeft aangenomen, dat hij de Nederlandse taal redelijk verstaat en spreekt, maar dat zijn schriftelijke vaardigheden minder goed zijn. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de medewerker van verweerder het formulier meermalen met eiser heeft besproken, waarbij eiser mondeling te kennen heeft gegeven dat de reden voor het huisbezoek hem duidelijk was en dat hij hiervoor toestemming gaf. Eisers stelling ter zitting dat hij niet kon uitgaan van hetgeen de medewerker van verweerder hem meedeelde over de inhoud van het formulier vanwege een gebrek aan vertrouwen, volgt de voorzieningenrechter evenmin, nu eiser op basis van mededelingen in datzelfde gesprek, wél toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser verwijtbaar geen medewerking heeft verleend aan het huisbezoek. Hierdoor heeft verweerder het recht op bijstand vanaf 22 maart 2018, de datum waarop het huisbezoek zou hebben moeten plaatsvinden, niet kunnen vaststellen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen grond om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. Y.D. David, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.