Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[eisende partij 1] te [plaats 1] ,
[eisende partij 2]te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die op 21 september 2018 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, nabestaanden van [A], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. Eisers vorderden dat de officier van justitie, althans de Staat, zou worden gelast om nader onderzoek te doen naar het overlijden van [A], die op [datum] onder verdachte omstandigheden is overleden. De eisers stellen dat het onderzoek dat door de politie is verricht, onvoldoende is en dat er aanwijzingen zijn voor een misdrijf, waaronder sporen van een worsteling en gevonden bloedsporen in de woning van [A]. De Staat heeft verweer gevoerd en betoogd dat de procedure van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering de aangewezen weg is voor eisers om hun vordering te doen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat de procedure van artikel 12 Sv voldoende rechtsbescherming biedt en eisers deze procedure al eerder hadden kunnen starten. De rechter heeft ook opgemerkt dat de vrijheid van het Openbaar Ministerie om te beslissen over nader onderzoek slechts marginaal door de burgerlijke rechter kan worden getoetst. De eisers zijn veroordeeld in de proceskosten van het geding.