ECLI:NL:RBDHA:2018:13177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
C-09-562254-KG ZA 18-1125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over uitleveringsbewaring en onmiddellijke invrijheidstelling

In deze zaak, die op 5 november 2018 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de eiser, die gedetineerd is in Nederland, onmiddellijke invrijheidstelling. De eiser is sinds 15 juni 2016 gesignaleerd voor uitlevering aan de Verenigde Staten wegens beschuldigingen van witwassen, fraude en het helpen van illegale vreemdelingen. Op 19 oktober 2018 is hij op Schiphol aangehouden en in verzekering gesteld op basis van de Uitleveringswet. De officier van justitie heeft vervolgens de bewaring van de eiser gevorderd, wat leidde tot een bevel tot bewaring door de rechter-commissaris op 22 oktober 2018.

De eiser stelt dat zijn detentie onrechtmatig is, omdat de bewaring nog niet was bevolen op het moment dat de last tot tenuitvoerlegging werd afgegeven. De Staat, als gedaagde, voert aan dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat er een andere rechtsgang openstaat die voldoende waarborgen biedt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser inderdaad niet-ontvankelijk is, omdat hij zijn doel kan bereiken via de procedure bij de rechter-commissaris, zoals vastgelegd in artikel 16 lid 1 van de Uitleveringswet.

De vordering van de eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.606,--, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/562254 / KG ZA 18-1125
Vonnis in kort geding van 5 november 2018(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats] ( [land] ), doch thans gedetineerd in Nederland,
eiser,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.I. ten Kroode te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de brieven van [eiser] van 30 en 31 oktober 2018, met producties;
- de brief van de Staat van 31 oktober 2018, met producties;
- de op 1 november 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Sinds 15 juni 2016 staat [eiser] 'gesignaleerd' ter uitlevering aan de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika (hierna 'de VS') met het oog op zijn vervolging wegens - kort gezegd - witwassen, fraude en het helpen van illegale vreemdelingen.
2.2.
In verband daarmee is [eiser] op 19 oktober 2018 op Schiphol (voorlopig) aangehouden en vervolgens in verzekering gesteld op grond van artikel 14 van de Uitleveringswet ('Uw'). Diezelfde dag hebben de autoriteiten van de VS aan de Nederlandse autoriteiten om de voorlopige aanhouding van [eiser] verzocht teneinde hem uit te leveren aan de VS.
2.3.
Eveneens op 19 oktober 2018 heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland ('OvJ') de bewaring van [eiser] gevorderd op grond van artikel 15 Uw. Tegelijkertijd is een - op 22 oktober 2018 gedateerde en door de OvJ ondertekende - last tot tenuitvoerlegging van het bevel tot bewaring van [eiser] opgemaakt, die - samen met de vordering tot bewaring - is toegezonden aan het kabinet van de rechter-commissaris van de rechtbank Noord-Holland.
2.4.
[eiser] is op 22 oktober 2018 voorgeleid aan de rechter-commissaris, teneinde te worden gehoord op de vordering tot bewaring. Voorafgaand aan het verhoor zijn aan (de raadsman van) [eiser] overhandigd de hiervoor - onder 2.3 vermelde - vordering en last. Na afloop van de behandeling heeft de rechter-commissaris de bewaring van [eiser] bevolen voor een termijn van 60 dagen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert de Staat te bevelen hem onmiddellijk in vrijheid te stellen.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - aan dat hij onrechtmatig is gedetineerd, nu zijn bewaring nog niet was bevolen op het moment dat de last tot tenuitvoerlegging ervan al was opgemaakt/verstrekt. De inhoud van die last is dan ook in strijd met de waarheid, nu daarin is opgenomen dat ten aanzien van [eiser] sprake is van een
afgegeven bevel tot bewaring, zodat aan de last geen waarde kan worden toegekend. Bij gebreke van een geldige last kan geen sprake zijn van een rechtmatige vrijheidsbeneming.
3.3.
De Staat voert verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het primaire standpunt van de Staat is dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering in kort geding, nu voor hem een andere - met voldoende waarborgen omklede - rechtsgang openstaat. Dat verweer slaagt. Door middel van zijn vordering wenst [eiser] te bewerkstelligen dat hij in vrijheid wordt gesteld. In artikel 16 lid 1 Uw is vastgelegd dat [eiser] daartoe de rechter-commissaris kan (dient te) benaderen. Niet valt in te zien dat die procedure niet kan worden gevolgd in een situatie zoals hier aan de orde. Nu - gelet op het voorgaande - moet worden aangenomen dat [eiser] het door hem beoogde doel kan bereiken via die - speciaal daarvoor beschreven - weg, is voor ingrijpen door de civiele rechter (in kort geding) geen plaats.
4.2.
Gelet op het voorgaande zal [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
4.3.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
jvl