ECLI:NL:RBDHA:2018:13140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
C-09-557125-HA ZA 18-819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om pleidooi en comparitie van partijen in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, en gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W. Wernink. Gedaagde had verzocht om een pleidooi, onderbouwd met de stelling dat hij door een misverstand dacht dat er meer tijd voor antwoord zou zijn. Echter, de rechtbank oordeelde dat gedaagde niet tijdig voor antwoord had geconcludeerd en dat zijn recht om dit te doen was vervallen op grond van artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank benadrukte dat het recht om te pleiten slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden afgewezen, maar in dit geval waren er geen klemmende redenen van de wederpartij om het verzoek af te wijzen. Desondanks was het recht van gedaagde om zich tegen de vordering te verweren reeds vervallen, omdat hij niet ten principale had geantwoord. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om pleidooi en het subsidiaire verzoek om een comparitie van partijen beide waren gericht op het 'repareren' van het niet tijdig voor antwoord concluderen, wat in strijd was met de goede procesorde.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek om pleidooi afgewezen en het vonnis bepaald op 21 november 2018. Deze uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/557125 / HA ZA 18-819
Vonnis van 10 oktober 2018
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Wernink te Leiden.

1.Rechtsoverwegingen

1.1.
Namens gedaagde is pleidooi gevraagd. Dit verzoek is onderbouwd met de toelichting dat de advocaat als gevolg van een misverstand zijnerzijds in de veronderstelling verkeerde dat een uitstel van vier weken meer voor antwoord zou kunnen worden verleend, terwijl dit volgens hem nu niet meer mogelijk is sinds de inwerkingtreding van het nu geldende Landelijk Procesreglement op 1 februari 2018. Gelet hierop en nu de wederpartij niet wenst mee te werken aan een verzoek om eenstemmig uitstel, wordt een reparatiepleidooi verzocht, subsidiair het gelasten van een comparitie van partijen, zodat het standpunt van gedaagde mondeling ter zitting kan worden toegelicht.
1.2.
Voordat de rechter over de zaak beslist, wordt aan partijen desverlangd gelegenheid geboden voor pleidooien (art. 134 Rv). Het recht om het standpunt mondeling te bepleiten vloeit ook voort uit artikel 6 EVRM. Dit een en ander brengt met zich mee dat een verzoek om de zaak te mogen bepleiten slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden afgewezen. Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. Verg. onder meer HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7596, HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7254 en meer recent HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3151.
1.3.
Gedaagde heeft niet tijdig voor antwoord geconcludeerd. Hij heeft evenmin tijdig uitstel verkregen voor deze proceshandeling. Daarbij wordt overigens opgemerkt dat zowel voor als na 1 februari 2018 op grond van het Landelijk procesreglement uitstel kan worden verleend voor het verrichten van een proceshandeling indien een eenstemmig verzoek daartoe is gedaan, dan wel indien sprake is van klemmende redenen of overmacht. Omdat gedaagde niet tijdig voor antwoord heeft geconcludeerd, is zijn recht om deze proceshandeling te verrichten ingevolge artikel 133 lid 4 Rv vervallen. Uit de toelichting van gedaagde op zijn verzoek om pleidooi blijkt dat hij zich alsnog mondeling tegen de vorderingen wenst te verweren. Op grond van artikel 128 lid 3 Rv was zijn recht daartoe echter reeds voordat hij om pleidooi vroeg vervallen, nu hij niet ten principale heeft geantwoord. Gedaagde beoogt volgens zijn toelichting het nalaten tijdig voor antwoord te concluderen te ‘repareren’. Ingeval van toewijzing van dit verzoek wordt de in artikel 128 lid 3 Rv neergelegde regel van verval van recht van een gedaagde om zich tegen een vordering te verweren indien niet tijdig voor antwoord wordt geconcludeerd, feitelijk ter zijde gesteld. Dat is in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het verzoek om pleidooi wordt daarom afgewezen, net als het subsidiaire verzoek om een comparitie van partijen te gelasten. Net als het primaire verzoek, heeft het subsidiaire verzoek de strekking tot reparatie te dienen van het niet tijdig voor antwoord concluderen. Dat verzoek strandt eveneens op het gegeven dat dit recht is vervallen.

2.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek om pleidooi af;
- bepaalt het vonnis op 21 november 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op
10 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
type: 308
coll: