ECLI:NL:RBDHA:2018:13140
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om pleidooi en comparitie van partijen in civiele procedure
In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, en gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W. Wernink. Gedaagde had verzocht om een pleidooi, onderbouwd met de stelling dat hij door een misverstand dacht dat er meer tijd voor antwoord zou zijn. Echter, de rechtbank oordeelde dat gedaagde niet tijdig voor antwoord had geconcludeerd en dat zijn recht om dit te doen was vervallen op grond van artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank benadrukte dat het recht om te pleiten slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden afgewezen, maar in dit geval waren er geen klemmende redenen van de wederpartij om het verzoek af te wijzen. Desondanks was het recht van gedaagde om zich tegen de vordering te verweren reeds vervallen, omdat hij niet ten principale had geantwoord. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om pleidooi en het subsidiaire verzoek om een comparitie van partijen beide waren gericht op het 'repareren' van het niet tijdig voor antwoord concluderen, wat in strijd was met de goede procesorde.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek om pleidooi afgewezen en het vonnis bepaald op 21 november 2018. Deze uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.