ECLI:NL:RBDHA:2018:13100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
NL18.17530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een herhaalde asielaanvraag van een Nigeriaanse vrouw en haar kinderen, met betrekking tot ontvoering en erkenning van een kind door een Nederlandse vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een herhaalde asielaanvraag door een Nigeriaanse vrouw, eiseres, en haar minderjarige kinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag op 31 januari 2018 aangemerkt als een herhaalde aanvraag en besloot de uitzetting van eiseres niet achterwege te laten. Eiseres had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen en deze besluiten stonden in rechte vast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk was verklaard omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres stelde dat er een reële dreiging bestond dat de vader van haar kinderen hen bij haar zou weghalen, en dat haar jongste dochter door de vader erkend zou worden, wat zou leiden tot verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de gestelde ontvoering van haar kinderen daadwerkelijk had plaatsgevonden en dat de door haar overgelegde documenten onvoldoende bewijs boden voor haar claims.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat verweerder terecht had gesteld dat er geen relevante nieuwe elementen waren en dat de aanvraag niet ten onrechte was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17530

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres ,

mede namens haar minderjarige kinderen
[naam] ,
[naam] ,
[naam]
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopMet het besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres, mede namens haar kinderen, om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar zijn voorlopig oordeel aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Onder verwijzing naar artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft verweerder besloten de uitzetting van eiseres niet achterwege te laten.

Op 19 juli 2018 heeft verweerder een voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling te nemen.
Eiseres heeft een zienswijze ingediend, alsmede een bezwaarschrift tegen het besluit op grond van artikel 3.1 van het Vb.
Met het besluit van 18 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.K. Williams, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is van Nigeriaanse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Haar zoons [naam] en [naam] zijn geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit; haar dochter [naam] is geboren op [geboortedatum] en eveneens van Nigeriaanse nationaliteit. Op [geboortedatum] is eiseres’ dochter [naam] , van onbekende nationaliteit, geboren.
1.2.
Eiseres heeft eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen met de besluiten van 5 november 2013 en 1 november 2016 afgewezen. Deze besluiten staan in rechte vast.
1.3.
Op 31 januari 2018 heeft eiseres, mede namens haar kinderen, opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit.
1.4.
Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluiten van 5 november 2013 en 1 november 2016. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
3. Eiseres stelt dat zij eerder heeft aangegeven dat er sprake was van een reële dreiging dat de vader van de kinderen hen bij haar zou weghalen. Met name voor [naam] zou er het risico van besnijding dreigen. Inmiddels zijn de kinderen door de familie van de vader bij haar weggehaald. Omdat haar dochter [naam] zodanig ziek is geworden dat zij in een ziekenhuis moest worden opgenomen heeft de familie haar weer bij eiseres achtergelaten. Na haar herstel moet zij weer overgedragen worden aan de familie van de vader. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar relaas een verklaring van 3 juli 2018 overgelegd die door haar advocaat in Nigeria naar de [functie] van de deelstaat [naam] is verzonden, alsmede een kopie affidavit over haar oudste drie kinderen. Daarnaast stelt eiseres dat de vader van haar jongste dochter [naam] , die de Nederlandse nationaliteit heeft, het kind wil erkennen, zodat [naam] de Nederlandse nationaliteit zal krijgen. In dat geval is sprake van verblijfsrecht ontleend aan artikel 20 van het VWEU [1] . Ter onderbouwing heeft eiseres een kopie van de geboorteakte van [naam] overgelegd, alsmede een kopie affidavit over haar jongste kind, een verklaring van [naam] van 30 mei 2018, een verklaring van [naam] van 29 september 2018 en drie foto’s van [naam] .
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde ontvoering van haar kinderen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De verklaring van eiseres’ advocaat in Nigeria waarin eiseres deze gebeurtenis heeft uiteenzet is hiertoe onvoldoende. Evenmin heeft eiseres met de door haar overgelegde documenten aangetoond dat haar dochter [naam] daadwerkelijk een vader met de Nederlandse nationaliteit heeft. Niet is met documenten of anderszins onderbouwd dat de vader haar heeft erkend. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in zijn uitspraak van 19 december 2016 al het risico op vrouwenbesnijdenis heeft beoordeeld.
5. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag niet ten onrechte afgewezen als niet-ontvankelijk.
6. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de kennelijke ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit op grond van artikel 3.1 van het Vb.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie