ECLI:NL:RBDHA:2018:13009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/4076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrees pleegkind in het kader van gezinshereniging

Op 30 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 18/4076, waarin eiser, een Eritrees kind, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.C.A. Koen, had de aanvraag ingediend in het kader van gezinshereniging met zijn pleegmoeder, referente, die de zorg voor hem had overgenomen na het overlijden van zijn biologische moeder. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van tegenstrijdige verklaringen over de gezinsband en het ontbreken van bewijs van het overlijden van eisers ouders.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2018 in Breda, waar eiser en zijn pleegzus als getuigen verschenen, werd duidelijk dat er onduidelijkheden bestonden over de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij deel uitmaakte van het gezin van referente, mede door het ontbreken van objectieve bewijsstukken zoals overlijdensakten en toestemmingsverklaringen van zijn biologische ouders. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor de mvv terecht was afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat hij financieel afhankelijk was van referente en dat er geen feitelijke pleeggezinsband was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/4076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (en diens rechtsvoorgangers), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden te Breda op 3 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met berichtgeving vooraf niet op zitting verschenen. Verder zijn verschenen [naam 2] , referente, en [naam 3] , informante. Als tolk is verschenen A. Weldemarian.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Op 19 januari 2016 heeft referente ten behoeve van eiser een aanvraag voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend voor gezinshereniging in het kader van nareis. Referente is de gestelde pleegmoeder van eiser. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op 23 augustus 2017. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over wanneer eiser tot het gezin van referente is gaan behoren. Ook heeft referente eiser niet genoemd als niet-meegereisd familielid in het klantformulier bij het eerste gehoor. Evenmin heeft eiser een voogdijakte of overlijdensaktes van zijn biologische ouders overgelegd. Hij heeft daarmee het overlijden van zijn ouders niet aannemelijk gemaakt. Over het overlijden van zijn vader heeft eiser tegenstrijdig verklaard.
Gezien de tegenstrijdigheden stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet daadwerkelijk tot het gezin van referente behoort. Het beroep op artikel 8 van het EVRM [1] kan derhalve niet slagen.
In reactie op de gronden van eiser meent verweerder in zijn verweerschrift dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij financieel afhankelijk is van referente. Eiser heeft deze stelling namelijk niet met objectieve verifieerbare documenten onderbouwd.
3. Eiser stelt in zijn beroepsgronden dat hij en referente met hun families naar Soedan zijn gevlucht. Daar deelden ze een huis. De biologische moeder van eiser was voor een periode chronisch ziek. Referente nam toen de zorg voor eiser over. De biologische moeder is na het vertrek van referente overleden, eisers pleegzus is toen voor hem gaan zorgen. Feitelijk maakte hij toen al voor een periode deel uit van het gezin. Op het klantformulier van de echtgenoot van referente staat vermeld dat hun gezin zorg draagt voor eiser. Eiser stelt ook dat zijn pleeggezinsband blijkt uit zijn financiële afhankelijkheid van referente.
De overlijdensakte van eisers moeder kan niet meer geproduceerd worden, omdat deze verloren is gegaan bij een huisbrand. Over zijn biologische vader stelt eiser dat hij jarenlang heeft gedacht dat hij was overleden. Op een later moment bleek hij nog in leven te zijn en kwam eiser met hem in contact.
4. Op zitting heeft informante een verklaring afgelegd. Informante is de gestelde pleegzus van eiser. Zij heeft haar leven met eiser in Khartoem beschreven. Hieruit kan volgens eiser worden afgeleid dat, op het moment dat referente uit Soedan vertrok, eiser al een zekere periode deel uitmaakte van zijn pleeggezin. Dat eisers biologische moeder op dat moment nog in leven was, doet niet af aan het ontstaan van eisers pleegfamilieband met referente en informante. Eiser heeft ook op zitting gesteld dat hem niet tegengeworpen kan worden dat de pleeggezinsituatie niet formeel geregistreerd is. In verweerders beleid staat namelijk dat louter de feitelijke gezinsband de doorslag kan geven. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 januari 2018. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan het minderjarige kind van de vreemdeling met een asielstatus, indien het minderjarige kind op het tijdstip van binnenkomst van de asielstatushouder behoorde tot diens gezin. In paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt uiteengezet onder welke omstandigheden een mvv wordt verleend aan een pleegkind. Verweerder beoordeelt de feitelijke pleeggezinsband aan de hand van de duur en reden van de opname, de (financiële) afhankelijkheid en in hoeverre de biologische ouders in staat zijn voor eiser te zorgen. Ook andere relevante feiten en omstandigheden worden bij de beoordeling betrokken.
Verweerder verleent geen mvv als achterblijvende biologische ouders geen toestemmingsverklaring hebben afgegeven met het oog op het vertrek van hun kind naar Nederland.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat tegenstrijdig is verklaard over het moment waarop eiser onderdeel is geworden van het pleeggezin. In bezwaar is verklaard dat referente de verantwoordelijkheid voor eiser op zich heeft genomen na het overlijden van zijn moeder. Tijdens haar eerste gehoor in de asielprocedure heeft referente echter verklaard dat de biologische moeder van eiser pas na het vertrek van referente is overleden. De verklaring van informante verheldert eisers situatie in die periode enigszins, maar neemt niet weg dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd.
Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser het overlijden van zijn biologische moeder niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft immers niet kunnen verklaren waarom hij geen originele overlijdensakte heeft overgelegd. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom hij niet in staat was om een duplicaat van de originele overlijdensakte te verkrijgen nadat de originele akte verloren zou zijn gegaan bij een huisbrand. Om deze reden wordt ook geen bewijsnood aangenomen. Eiser heeft evenmin een toestemmingsverklaring van zijn biologische moeder overgelegd. Nu haar overlijden niet aannemelijk is gemaakt, dient zij toestemming voor de uitreis van eiser te hebben geven.
Op 18 mei 2017 heeft de biologische vader van eiser een kopie van een toestemmingsverklaring overgelegd. Verweerder merkt terecht op dat dit tegenstrijdig is met eisers eerdere verklaring dat zijn biologische vader zou zijn overleden. Met inachtneming van wat hierboven overwogen is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een feitelijke pleeggezinsband tussen eiser en referente. Verweerder heeft de aanvraag voor een mvv terecht afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden