ECLI:NL:RBDHA:2018:12844
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 4 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij eerder op 14 december 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend, dat was afgewezen.
Tijdens de zitting op 23 oktober 2018, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, werd de zaak behandeld samen met een andere zaak. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom er geen registertolk beschikbaar was en dat de eiser niet was gehoord door een registertolk. De rechtbank concludeerde dat er geen miscommunicatie had plaatsgevonden en dat de eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank bevestigde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet te behandelen, gezien de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelde verder dat de eiser niet had aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier C.E.B. Davis, en werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt.