ECLI:NL:RBDHA:2018:12732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
09/819382-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van ex-vrouw met ernstige gevolgen

Op 8 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-vrouw. De feiten vonden plaats op 22 juni 2016, toen de verdachte zijn ex-vrouw, die op dat moment de woning wilde verlaten, met geweld tegenhield. Hij greep haar van achteren bij de keel, sleurde haar terug naar de woning en mishandelde haar door haar te slaan en te schoppen, terwijl zij op de grond lag. Het slachtoffer raakte bewusteloos en de verdachte sleepte haar vervolgens de woning in. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de geweldshandelingen gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en reclasseringstoezicht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 2.800,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819382-16
Datum uitspraak: 8 oktober 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 22 maart 2018 en 24 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- die [slachtoffer] van achteren heeft beetgepakt (waardoor zij geen lucht meer kreeg) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] in de richting van de woning heeft gesleurd/gesleept/gedwongen en/of
- ( vervolgens) aan die [slachtoffer] heeft getrokken en/of die [slachtoffer] heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] , terwijl zij op de grond lag, tweemaal met kracht in haar gezicht en/of tegen haar (achter)hoofd en/of tegen haar bovenlichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] , terwijl zij op de grond lag, met kracht tegen haar (achter)hoofd en/of haar rug en/of bovenlichaam heeft geschopt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] , terwijl zij haar hoofd omhoog bewoog, met kracht in haar gezicht en/of tegen haar hoofd heeft geschopt, waardoor zij het bewustzijn verloor en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] , terwijl zij bewusteloos was, over de grond de woning in heeft gesleept/gesleurd en/of
- tweemaal de voordeur met kracht tegen de voeten/enkels/benen van die [slachtoffer] heeft gebeukt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2016 te Leidschendam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] , terwijl zij hun woning had verlaten en bij de woning weg wilde komen/lopen, tot driemaal toe telkens met kracht beetgepakt en/of (vervolgens) gedwongen terug de woning in te gaan en/of de woning in getrokken en/of geduwd waarna hij, verdachte, steeds de deur van de woning achter hen sloot waardoor zij niet weg kon gaan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag danwel een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Ook dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -overeenkomstig het aan de rechtbank overgelegde en in het dossier gevoegde schriftelijke requisitoir- gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde. Zij heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de officier van justitie, vrijspraak bepleit van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde feit. De raadsman heeft zich met betrekking tot de onder 1 impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 25 november 2016 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan tegen haar (ex-)partner [verdachte] , de verdachte, met wie zij 34 jaar een relatie en drie dochters heeft. Zij heeft onder meer verklaard dat zij op 22 juni 2016 in de avond thuis was en dat [verdachte] boos was omdat ze geen avondeten had gemaakt. Hij heeft haar uitgescholden voor tyfuswijf en is daarna gaan tennissen. Toen hij thuis kwam wilde aangeefster sigaretten gaan halen. [verdachte] wilde dat zij eerst het bureau zou opruimen. Aangeefster besloot toch sigaretten te gaan halen en ze liep de voordeur uit. [verdachte] zei dat ze nog helemaal niet weg mocht. Ze hoorde dat [verdachte] achter haar aankwam. Ze voelde dat hij haar van achteren vastgreep op de oprit. Hij pakte haar stevig vanaf achteren om haar keel vast. Ze kon geen kant meer op. Aangeefster kon geen adem meer halen en raakte in paniek. [verdachte] sleurde haar naar achteren, richting de voordeur. Hij zei dat hij klaar was met haar en dat hij niets meer te verliezen had.
Ze zakte door haar knieën. [verdachte] heeft haar tot aan de voordeur meegesleurd. Dit was tegen haar zin in. Ze wilde weg en niet terug naar de woning. Op de grond sloeg hij haar met vuisten op haar gezicht. Op dat moment voelde ze helemaal niks meer. Ze is daarna opgestaan en voelde later dat ze bloedde. Ze heeft haar dochter gebeld en is door een van haar dochters opgehaald. Die avond is ze naar het ziekenhuis gegaan.
De politie heeft van aangeefster een usb-stick ontvangen met daarop de camerabeelden van 22 juni 2016 van drie beveiligingscamera’s die elk op een andere hoek van het pand aan de [adres 2] gericht stonden. Op de usb-stick stonden ook foto’s van door haar opgelopen letsel. De politie heeft de camerabeelden bekeken.
Camera 1 stond gericht op de voordeur van het pand en was tevens voorzien van geluidsopname. Camera 2 stond, gezien vanuit de woning, gericht in de richting van de oprit van het pand en camera 3 was gericht in de richting van de voortuin en het trottoir.
Op het beeld, vanaf 20.16.59 uur, is te zien dat een vrouw de woning uitloopt. De verbalisant herkent deze vrouw als zijnde aangeefster [slachtoffer] . [slachtoffer] zegt dat ze zo terug komt. Een mannelijke stem zegt dat ze nu even moet opruimen voordat ze weggaat. [slachtoffer] sluit de voordeur achter zich. Een man doet vanuit de woning de deur open. De agent herkent deze man als zijnde verdachte. Verdachte rent achter [slachtoffer] aan en pakt haar vast om haar nek en trekt haar naar achteren. Hij zegt dat hij er toch klaar mee is en dat ze gewoon naar hem moet luisteren en sleept haar naar de woning. Voor de deur zakt [slachtoffer] door haar benen. Ze ligt met haar gezicht naar de deur op haar zij. Verdachte buigt voorover en geeft [slachtoffer] met zijn vuist twee harde klappen. [slachtoffer] krijst hard. Verdachte geeft haar vervolgens een harde schop in haar rug terwijl ze nog op de grond ligt. Hij zegt dat hij toch klaar is met haar en noemt haar een tyfuswijf. Op dat moment komt [slachtoffer] iets omhoog met haar gezicht en dan schopt verdachte haar met zijn rechtervoet vol in haar gezicht. Daarna zakt [slachtoffer] voorover en wordt haar lichaam slap. Ze ligt op haar buik. Verdachte buigt voorover en pakt [slachtoffer] bij haar shirt en sleept haar de woning in. Hij zegt dat zij hier dan lekker gaat blijven liggen. Hij pakt twee goederen bij de voordeur van de grond en loopt de woning weer in en zegt: “Hoppa”. Te zien is dat de voeten van [slachtoffer] slap liggen. Verdachte wil de deur dicht doen en zegt dat hij helemaal klaar is met haar. Hij sluit de deur.
Op het beeld vanaf 22.21.37 uur doet [slachtoffer] de deur open. Ze kijkt verdwaast en sluit de deur. Op het beeld vanaf 20.22.14 uur opent ze de deur weer. Verdachte vraag haar wat ze gaat doen. [slachtoffer] loopt de woning uit. Verdachte rent achter haar aan en zegt dat hij haar nu twee keer gewaarschuwd heeft. Hij duwt haar weer in de richting van de voordeur. [slachtoffer] zegt dat hij haar met rust moet laten. Verdachte zegt dat het anders nog veel erger gaat worden en hij duwt [slachtoffer] de woning in. Verdachte zegt dat als het voor hem klaar is, er toch geen weg terug is. Vervolgens sluit hij de deur. Te horen is dat verdachte in de woning commandeert: “Opruimen nu”.
Op het beeld vanaf 20.31.08 uur doet aangeefster de deur weer open en loopt zij de deur uit. Verdachte zegt tegen [slachtoffer] dat ze niemand gaat bellen en hij wijst daarbij op dwingende wijze naar aangeefster. Verdachte zegt dat ze watten in haar neus moet doen en niet zo over straat moet lopen. Hij vraagt of ze een zwerver is en zegt dat ze normaal moet doen. [slachtoffer] loopt de woning weer in. Te horen is dat verdachte in de woning zegt dat ze drie kinderen hebben en dat dit als moeder gewoon niet normaal is.
Op het beeld vanaf 20.32.10 uur loopt [slachtoffer] weer naar buiten. Verdachte vraagt roepend vanuit de woning waar ze naartoe gaat. [slachtoffer] zegt dat ze naar haar oudste dochter gaat. Verdachte zegt dat ze dit niet gaat doen. Hij loopt op zijn blote voeten naar [slachtoffer] die inmiddels voor de oprit van de woning loopt en klemt haar met zijn linkerarm om haar nek en loopt zo met haar de woning in. Te horen is dat er in de woning verder gediscussieerd wordt. Op het beeld, vanaf 20.34.30 uur, is te zien dat [slachtoffer] de woning uit loopt en de afrit af loopt. [2]
Blijkens de geneeskundige verklaring d.d. 30 november 2016 is aangeefster op 27 juni 2016 door de arts bezocht. Op 20 juli 2016 is aangeefster opnieuw op haar lichamelijke klachten beoordeeld. Bij haar zijn, onder meer, meerdere schaafwonden en bloeduitstortingen in het gelaat aangetroffen. Ook is bij haar een blauw oog en gering bloedverlies geconstateerd. Te verwachten is dat zij ernstige psychische klachten zal ondervinden. De genezingsduur is geschat op enkele weken danwel enkele maanden. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting op 24 september 2018 verklaard dat er iets bij hem brak en dat hij [slachtoffer] toen heeft mishandeld. Hij heeft haar beetgepakt en twee schoppen gegeven, naar binnen getrokken toen zij nog buiten lag en een schop tegen haar schouder gegeven. [4]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte op 22 juni 2016 aangeefster meermalen heeft gedwongen terug de woning in te gaan en dat daarbij geweld is gebruikt in de vorm van het van achteren bij de keel beetpakken van aangeefster en haar naar achteren trekken, duwen, slaan/stompen, schoppen en slepen. De verklaring van aangeefster hieromtrent vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen omtrent hetgeen de politie heeft gezien op de camerabeelden van de camera’s die rondom de woning hingen en die door aangeefster aan de politie beschikbaar zijn gesteld, alsmede door de geneeskundige verklaring die past bij de beschreven geweldsinwerking op aangeefster.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, omdat de verdachte aangeefster tegen haar wil meermalen van buiten weer mee naar binnen heeft genomen, waarbij de verdachte geweld gebruikte of dreigde geweld te gebruiken.
De rechtbank ziet zich voor feit 1 vervolgens gesteld voor de vraag of de geweldshandelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag danwel een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de toegepaste geweldshandelingen niet gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag. De verdachte zal daarom van het impliciet primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte aangeefster tweemaal in het gezicht heeft gestompt en tweemaal heeft geschopt, waarvan éénmaal krachtig met zijn voet tegen het hoofd, terwijl zij op de grond lag. De verdachte heeft met de geweldshandelingen tegen het hoofd van aangeefster een bij uitstek kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam geraakt. Op het beeld is evenwel ook te zien dat dit schoppen niet met geschoeide voet heeft plaatsgevonden. Verder blijkt dat de verdachte aangeefster, meermalen, van achteren, bij de keel heeft beetgepakt.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte toegepaste geweldshandelingen naar uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het beslist niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet subsidiair feit wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 22 juni 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- die [slachtoffer] van achteren heeft beetgepakt waardoor zij geen lucht meer kreeg en
- vervolgens die [slachtoffer] in de richting van de woning heeft gesleurd en
- aan die [slachtoffer] heeft getrokken en/of die [slachtoffer] heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- vervolgens die [slachtoffer] , terwijl zij op de grond lag, tweemaal met kracht in haar gezicht heeft gestompt en
- vervolgens die [slachtoffer] , terwijl zij op de grond lag, met kracht tegen rug en/of bovenlichaam heeft geschopt en
- vervolgens die [slachtoffer] , terwijl zij haar hoofd omhoog bewoog, met kracht in haar gezicht heeft geschopt, waardoor zij het bewustzijn verloor en
- vervolgens die [slachtoffer] , terwijl zij bewusteloos was, over de grond de woning in heeft gesleept en
- tweemaal de voordeur met kracht tegen de voeten/enkels/benen van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 juni 2016 te Leidschendam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] , terwijl zij hun woning had verlaten en bij de woning weg wilde lopen, tot driemaal toe telkens met kracht beetgepakt en vervolgens gedwongen terug de woning in te gaan en de woning in getrokken en/of geduwd waarna hij, verdachte, steeds de deur van de woning achter hen sloot waardoor zij niet weg kon gaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer] , een locatieverbod met betrekking tot de gehele [adres 3] , en verplicht reclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd. De feiten zijn in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, de relatie met aangeefster was dynamisch en vormt de achtergrond voor het gedrag van de verdachte. Sinds de pleegdatum zijn inmiddels twee jaren verstreken. De verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis en heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij heeft geen contact meer gehad met aangeefster en is gaan werken aan zijn psychische- en persoonlijkheidsproblematiek.
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf zal opleggen, het voorwaardelijk verzoek gedaan om de reclassering ter terechtzitting te horen en/of om een nader rapport omtrent de verdachte te laten opmaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in de echtelijke woning en de straat waar deze stond ten aanzien van het slachtoffer, zijn (ex-)vrouw, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte had het slachtoffer verboden om de deur uit te gaan. Toen zij dat toch deed, is hij achter haar aangegaan en heeft hij haar mishandeld. Ook toen het slachtoffer eenmaal op de grond lag is zij door hem nog gestompt en geschopt. Het slachtoffer is zodanig mishandeld dat zij voor de deur van de woning bewusteloos is geraakt. In plaats van de agressie daarna jegens haar te staken, heeft de verdachte het slachtoffer hun woning in gesleept en gezegd dat zij hier dan lekker gaat blijven liggen, en dat hij helemaal klaar is met haar. Ook nadat het slachtoffer weer bij bewustzijn was gekomen, heeft de verdachte haar meermalen van de vrijheid beroofd door haar steeds weer terug naar de woning te duwen/slepen, terwijl zij weg wilde, en heeft hij de deur van de woning dichtgedaan. Uiteindelijk is het slachtoffer weggekomen en heeft zij hulp gezocht bij hun dochter. Door deze ernstige vorm van mishandeling is het slachtoffer angst aangejaagd en heeft zij pijn en letsel gekregen. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor het slachtoffer gedurende lange tijd grote psychische gevolgen met zich kan brengen. Dat dit ook nu het geval is blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die zich in het dossier bevindt. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 23 augustus 2018. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eenmaal eerder, langer geleden in 2003, is veroordeeld ter zake van bedreiging, mishandeling en vernieling van een goed.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een omtrent de verdachte opgemaakte Pro Justitia Psychologisch onderzoeksrapport d.d. 28 maart 2017, waarin wordt geadviseerd om de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De psycholoog heeft geconcludeerd dat ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van narcistische persoonlijkheidsstoornis en een gebrekkige ontwikkeling in de zin van partiele zwakbegaafdheid. Dit heeft de keuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. In het rapport is geconcludeerd dat de recidive kans laag is, indien de verdachte onder toezicht blijft staan. Geadviseerd is om aan hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met toezicht voor een termijn zo lang als maximaal mogelijk is. Geadviseerd is om aan de verdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen een poliklinische behandeling, noodzakelijk gericht op narcistische problematiek, waarbij toegewerkt wordt naar een meer reële zicht op relaties en agressie-hantering.
De rechtbank kan zich vinden in hetgeen de psycholoog heeft gerapporteerd en neemt het advies in zoverre over dat de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en het reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde zal opleggen voor langere duur.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van voortgangsverslagen van Reclassering Nederland d.d. 20 juni 2017 en 4 september 2018. Uit laatstgenoemd verslag blijkt dat de verdachte zijn afspraken met de reclassering nakomt en dat hij laat zien dat er sprake is van inzicht in zijn gedrag. Hij is in staat om sociaal wenselijk gedrag te laten zien en dit maakt het lastig om in te schatten of er sprake is van een daadwerkelijke gedragsverandering. Opgemerkt is dat de verdachte op andere gebieden waarin hij te maken heeft met zijn ex-vrouw, in zijn oude gedrag vervalt en haar de schuld ervan geeft als iets niet goed loopt. In het verslag is geadviseerd om aan de verdachte als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster, een locatieverbod met betrekking tot de woning van aangeefster, en een meldplicht op te leggen. De rechtbank kan zich vinden in hetgeen omtrent de verdachte is gerapporteerd en zal de bijzondere voorwaarden overnemen, met inachtneming van de vordering van de officier van justitie om het locatieverbod te doen gelden voor de gehele Theresiastraat.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, met na te melden bijzondere voorwaarden, een passende en geboden reactie vormen.

7.De vordering van de benadeelde partij

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd ter vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, voor een bedrag van € 55.013,59 aan materiële schade en € 2.800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen, in elk geval gedeeltelijk tot het gevorderde bedrag betreffende de immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De vordering is laat ingediend en aanvankelijk was op het schadeformulier aangekruist dat er geen materiële schade is geleden. De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat een inhoudelijke beoordeling van de vordering tot vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de vordering voor dit gedeelte derhalve niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar tot het gevorderde bedrag, € 2.800,-, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 juni 2016.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.800,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 282, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240(tweehonderdveertig)
uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3(drie)
maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd tijdens kantooruren meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 in Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in het navolgende gebied: [adres 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij[slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.800,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.800,-bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
38 (achtendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 juni 2016.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.C. Laagland, voorzitter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Imami-Kalloemisier, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016327983, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam - Leidschendam/Voorburg, basisteam Leidschendam - Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 74).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 38 t/m 39.
3.Een geneeskundige verklaring, opgemaakt door dhr. [naam] , blz. 50 t/m 51.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 september 2018, verklaring van de verdachte.