Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[gedaagde 1] B.V.te [plaats 2] ,
[gedaagde 2]te [plaats 3] , Turkije,
[gedaagde 3]te [plaats 1] , Turkije,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die grootaandeelhouder en bestuurder is van een Turkse vennootschap, en drie gedaagden, waaronder de vennootschap zelf. De eiser vorderde onder andere een verbod op het houden van een algemene vergadering van aandeelhouders (ava) op 25 augustus 2018, waarin gestemd zou worden over zijn ontslag als bestuurder. De eiser stelde dat hij niet aanwezig kon zijn bij de vergadering en dat de besluitvorming in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De gedaagden voerden aan dat de oproep voor de ava aan de formele vereisten voldeed en dat de eiser zich kon laten vertegenwoordigen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden niet onredelijk handelden door de vergadering door te laten gaan, gezien de noodzaak om duidelijkheid te krijgen over de bestuursstructuur van de vennootschap. De vorderingen van de eiser om een verbod op het nemen van besluiten tot schorsing of ontslag werden afgewezen, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat zijn ontslag in strijd zou zijn met de statuten of de wet. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in zijn vorderingen kon worden ontvangen en dat hij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten bij het houden van een ava en de mogelijkheden voor aandeelhouders om besluiten te nemen, zelfs als er tegenstrijdige belangen spelen. De rechter weegt de belangen van de betrokken partijen af en komt tot de conclusie dat de gedaagden rechtmatig hebben gehandeld.