ECLI:NL:RBDHA:2018:12692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
C/09/558370 / KG ZA 18/857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van gevorderde voorzieningen in kort geding betreffende detentieongeschiktheid en afwijzing gratieverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Vanwege een chronische longaandoening heeft hij herhaaldelijk verzoeken ingediend voor strafonderbreking en gratie, die beide zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure rondom de gratiebeslissing correct is verlopen en dat de gratiebeslissing niet onbegrijpelijk is. De rechter heeft geoordeeld dat er geen plaats is voor het treffen van de gevorderde voorzieningen, omdat de afwijzing van het gratieverzoek is gebaseerd op adviezen van het openbaar ministerie en het hof, die negatief waren. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukt dat de wet voorziet in een andere rechtsgang voor het aanvechten van de gratiebeslissing, en dat de civiele rechter zich terughoudend moet opstellen in dergelijke zaken.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/558370 / KG ZA 18/857
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2018
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.A.D. Oomes te Son, gemeente Son en Breugel,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 21 augustus 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd en waarbij door [eiser] een nadere productie in het geding is gebracht (waarvan de Staat tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling kennis heeft genomen, waarna de Staat geen bezwaar heeft gemaakt tegen overlegging hiervan).
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 31 augustus 2018 of zoveel eerder als mogelijk blijkt te zijn.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) bij arrest van 3 juni 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar voor – kort gezegd – het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10 en 10a van de Opiumwet. Inmiddels is een deel van die straf ten uitvoer gelegd. Verder is ook nog de tenuitvoerlegging van een Belgische veroordeling van [eiser] aan Nederland overgedragen.
2.2.
[eiser] lijdt aan een chronische longaandoening. [eiser] heeft in verband met de in detentie opgetreden verslechtering van zijn gezondheidstoestand op 5 oktober 2017 een verzoek gedaan om strafonderbreking vanwege zijn gezondheidstoestand. Dat verzoek is gehonoreerd bij beslissing van 20 oktober 2017 voor de duur van 60 dagen. Een daarop volgend verzoek van 21 december 2017 tot verlenging van de strafonderbreking is gehonoreerd voor de duur van 90 dagen. In de laatstgenoemde beslissing wordt melding gemaakt van het advies van de medisch adviseur, dat luidt als volgt:
“Uit de ontvangen medische informatie blijkt dat enkele klachten bij de ernstige longaandoening waaraan de heer [eiser] lijdt, op enkele punten zijn verbeterd bij het huidige verblijf buiten detentie. In mijn ogen bestaat op basis van de huidige bekende medische gegeven een reële kans dat het op dit moment hervatten van detentie tot een verslechtering van klachten kan leiden. Begin maart 2018 volgen verder onderzoek, controle en bepaling van het medisch begeleid door een meer gespecialiseerde longarts. Ik verwacht dat enkele weken daarna deze longarts gegevens kan verstrekken over o.a. de aard en ernst van de aandoening en over het behandelplan. Hiermee kan de mogelijkheid tot verblijf binnen detentie worden beoordeeld. Daarom adviseer ik tot een verlenging van strafonderbreking totdat de resultaten van nader onderzoek en controle bekend zijn.”
Verder is in de beslissing opgenomen:
“Ik adviseer u voort om een gratieprocedure in gang te zetten nu blijkt dat uw gezondheid zeer ernstig onder de detentie blijkt te lijden.”
2.3.
[eiser] heeft op 6 februari 2018 een gratieverzoek ingediend. [eiser] heeft nadien aan dat verzoek toegevoegd een verklaring van zijn specialist, [A] , chef de clinique longziekten (hierna: [A] ) van 5 maart 2018. Hierin wordt melding gemaakt van de gestelde diagnose, de aangegeven klachten en de onderzoeken die staan gepland. Daarbij wordt opgemerkt dat aan de hand van de onderzoeken bekeken zal worden of er een behandelindicatie bestaat met immuunsuppressieve therapie.
2.4.
Op verzoek van [eiser] is op 9 maart 2018 de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geschorst gedurende de behandeltijd van het gratieverzoek.
2.5.
Bij de behandeling van het gratieverzoek is door de minister advies gevraagd aan het openbaar ministerie en aan het hof. Beide instanties hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de gratie. De onderbouwing van het door het openbaar ministerie gegeven negatieve advies houdt in:
“De heer [eiser] is bekend met een chronische longaandoening die in een aantal gevallen progressief kan zijn. Daarnaast mag hij geen zware inspanningen verrichten. In het verleden bleek dat tijdens een detentieperiode zijn longfuncties achteruit gingen. Momenteel heeft de heer [eiser] (andere) medicatie die een positieve uitwerking hebben op zijn longfunctie en deze ook lijkt te stabiliseren. Het is daarom wel van belang dat dit regelmatig gecontroleerd wordt door een longarts.”
Het openbaar ministerie heeft dit advies gebaseerd op een brief van [A] van 24 april 2018. In die (eerst ter zitting in dit geding door [eiser] overgelegde) brief wordt melding gemaakt van de bevindingen van [A] naar aanleidingen van gedane onderzoeken en wordt informatie gegeven over de mobiliteit, zelfstandigheid, ADL en zorgbehoefte. Over de toekomst wordt in die brief van [A] gemeld:
“De aandoening DIP is een chronische ziekte, welke in sommige gevallen progressief kan verlopen. De follow-up in de tijd zal hier meer uitsluitsel over moeten geven. Patiënt zal altijd wel een zuurstofopnameproblemen blijven houden. De bronchiale hyperreactiviteit is afgenomen met behandeling middels Foster dosisaerosol. Dit zal waaeschijnlijk een blijvend effect zijn.”
2.6.
Bij beslissing van 24 juli 2018 is het gratieverzoek afgewezen. In de betreffende brief waarin dit aan [eiser] is meegedeeld staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) In het gratieverzoek wordt onder andere aangevoerd dat u sinds 2017 een chronische longziekte is vastgesteld. Bepaalde prikkels, zoals de airconditioning, geur van eten, schoonmaakmiddelen, hebben tot gevolg dat de klachten toenemen. U heeft een gesaneerde omgeving nodig en kan derhalve niet verblijven in een gesloten inrichting.
Voor de beoordeling van het gratieverzoek heb ik advies aan het openbaar ministerie en het desbetreffende gerecht gevraagd. Beide hebben afwijzend geadviseerd.
Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat uit uw justitiële documentatie is gebleken dat u na de onderhavige feiten niet meer in aanraking bent geweest met politie of justitie. Voorts heeft het openbaar ministerie aangegeven dat ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak uw longziektes reeds vastgesteld waren. Daarbij heeft het openbaar ministerie in aanmerking genomen dat het gerechtshof desondanks, gelet op de ernst en omvang van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden heeft geacht. Tevens heeft het openbaar ministerie kennis genomen van het advies van de medisch adviseur van mijn ministerie waarin is aangegeven dat u detentiegeschikt bent bevonden, nu u (andere) medicatie gebruikt en in detentie de benodigde zorg aan u geleverd kan worden. Gelet op het vorenstaande adviseert het openbaar ministerie afwijzend.
Het gerechtshof heeft (…) bericht dat er overnemend de door het openbaar ministerie in het verslag gegeven motivering geen termen aanwezig zijn voor het verlenen van gratie. Het gerechtshof adviseert dan ook tot afwijzing van het gratieverzoek. Ik ben het daarmee eens.
(…)”
2.7.
[eiser] heeft bij brief van 8 augustus 2018 een oproep gekregen om zich op 11 september 2018 te melden bij de Penitentiaire Inrichting [locatie] voor het verder ondergaan van de opgelegde vrijheidsstraf.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te verbieden om hem (anders dan bijvoorbeeld door middel van elektronische detentie) van zijn vrijheid te beroven door middel van insluiting in een gesloten inrichting dan wel de Staat te gebieden hem detentieongeschikt te verklaren en de Staat te verbieden een onrechtmatige daad jegens hem te plegen waardoor hem (zwaar) lichamelijk letsel zal worden toegebracht, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft een ernstige longaandoening waardoor hij niet in een gesloten inrichting kan verblijven. Zijn gezondheidssituatie is tijdens zijn verblijf in detentie ernstig achteruit gegaan door de prikkels waaraan hij in detentie is blootgesteld, die ertoe leiden dat zijn klachten toenemen. Dit was ook de reden voor het – op advies van de behandelaars van [eiser] in de inrichting – toekennen en verlengen van strafonderbreking. Buiten de inrichting kan [eiser] die prikkels zoveel mogelijk beperken door bijvoorbeeld airconditioning te vermijden en in zijn woning te verblijven die op diverse punten op zijn aandoening is aangepast. Verder is inmiddels gebleken dat de medicatie die [eiser] in detentie gebruikte daar onvoldoende werkte, maar buiten detentie net wel voldoende werkt om de situatie te stabiliseren. Het is dan ook onbegrijpelijk dat het gratieverzoek is afgewezen. Dat is op de eerste plaats het geval vanwege het bij de verlenging van de strafonderbreking door het ministerie gegeven advies om een gratieprocedure te starten. Daarmee is bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat gratie zou worden verleend. Voorts staan er diverse onjuistheden in de afwijzende beslissing. Hierbij moet een misslag zijn gemaakt. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde omdat vast staat dat terugkeer naar de inrichting bij hem direct zal leiden tot lichamelijke achteruitgang, pijnen en letsel.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Andere rechtsgang
4.1.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen – zoals in het onderhavige geval – geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook ten uitvoer moet worden gelegd. Slechts in door de wet gegeven uitzonderingsgevallen kan de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk achterwege blijven.
4.2.
In het geval van een oproep tot (verdere) tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf kan tegen de oproep een bezwaarschrift worden ingediend. In het geval van een afwijzende beschikking op bezwaar kan tegen deze beslissing beroep worden ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Bij deze procedures kan door een veroordeelde ook aan de orde worden gesteld dat hij meent detentieongeschikt te zijn en dat dit eraan in de weg staat dat hij gevolg geeft aan de oproep. Verder kan de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het beroepsschrift betrekking heeft hangende de uitspraak door de voorzitter van de beroepscommissie geheel of gedeeltelijk worden geschorst. Dit betreft een snelle rechtsgang die met voldoende waarborgen is omkleed. Dat betekent dat er geen ruimte is voor een beoordeling van de door [eiser] gestelde detentieongeschiktheid in dit kort geding.
4.3.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat, indien en voor zover [eiser] meent dat de door [A] op 24 april 2018 gegeven informatie (waarover [eiser] pas kort voor de zitting in dit geding de beschikking heeft gekregen) niet toereikend is voor een beoordeling van zijn detentieongeschiktheid, hij nog de gelegenheid heeft om met spoed de door hem gewenste nadere informatie bij [A] op te vragen en desgewenst in te brengen in de procedure bij de RSJ.
Gratie
4.4.
Nu [eiser] stelt de gratiebeslissing onbegrijpelijk te achten, overweegt de voorzieningenrechter daarover nog het volgende, alhoewel die stelling hoe dan ook niet kan leiden tot toewijzing van de in dit geding ingestelde vorderingen. Deze zijn immers niet geformuleerd als voorlopige voorzieningen in afwachting van een nog te nemen beslissing in een gratieprocedure – die immers al is afgerond – maar als definitieve maatregelen. Toewijzing hiervan zou neerkomen op een herziening van de gratiebeslissing door de civiele rechter. Gelet op hetgeen hierna is vermeld, is daarvoor geen plaats.
4.5.
Het verlenen van gratie is een bevoegdheid van de Kroon. In artikel 122 van de Grondwet is bepaald dat gratie wordt verleend na advies van een bij wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften. Die voorschriften zijn neergelegd in de Gratiewet. Daarin is bepaald in welke gevallen gratie kan worden verleend als ook dat de minister advies moet inwinnen van het gerecht dat de straf of maatregel heeft opgelegd alvorens op het gratieverzoek wordt beslist. Wanneer het gratieverzoek wordt afgewezen, dient de verzoeker daarvan onder opgaaf van redenen in kennis te worden gesteld.
4.6.
Een gratiebeslissing is een bestuursdaad waarop de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn. De wetgever heeft voor de toetsing van deze beslissing geen administratieve beroepsgang opengesteld en het is ook niet zijn bedoeling geweest de beslissingen inhoudelijk te doen toetsen door de civiele rechter. Een beroep op de civiele rechter in gevallen waarin procedurevoorschriften niet zouden zijn nageleefd, heeft de wetgever niet uitgesloten (Memorie van Antwoord,
Kamerstukken IInr. 19 075, nr. 6, p. 2 en nr. 22a, p. 1). Hieruit volgt dat van een volle toets van de gratiebeslissing geen sprake kan zijn en dat de burgerlijke rechter de nodige terughoudendheid past, behoudens voor zover de procedurevoorschriften niet zijn nageleefd.
4.7.
Het vorenstaande in aanmerking nemende dient in dit geding de juistheid van de gratiebeslissing tot uitgangspunt te worden genomen. Daarbij is relevant dat bij die beslissing niet is afgeweken van de twee ingewonnen (negatieve) adviezen en dat bij die adviezen is betrokken het advies van de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: de medisch adviseur). De medisch adviseur heeft – anders dan [eiser] in de dagvaarding veronderstelt – bij zijn advies wel degelijk de kort daarvoor van [A] verkregen medische informatie betrokken. Die informatie is door de medisch adviseur geïnterpreteerd, zoals vanwege zijn expertise op dat vlak ook op zijn weg (en niet op de weg van een voorzieningenrechter) ligt. De medisch adviseur heeft deze informatie voldoende bevonden om zijn advies op te baseren. De stellingen van [eiser] dat de medisch adviseur had moeten doorvragen en dat het niet juist is dat [eiser] andere medicatie gebruikt, zoals in het advies staat vermeld, is onvoldoende om in dit geding tot het oordeel te komen dat het advies zodanig onbegrijpelijk is, dat daarmee de gratiebeslissing in strijd moet worden geacht met de beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij is in het bijzonder acht geslagen op de door de medisch adviseur opgenomen tekst, waarvan de juistheid door [eiser] niet is weersproken, dat [eiser]
“momenteel (…) medicatie [heeft] die een positieve uitwerking hebben op zijn longfunctie en deze ook lijkt te stabiliseren. Het is daarom wel van belang dat dit regelmatig gecontroleerd wordt door een longarts.”De diverse verwijzingen van [eiser] naar de in het kader van de strafonderbreking gegeven medische adviezen kunnen, gezien de aard en het doel van die adviezen en het tijdsverloop sindsdien, niet tot een ander oordeel leiden.
4.8.
De omstandigheid dat de selectiefunctionaris namens de Minister voor Rechtsbescherming aan [eiser] heeft geadviseerd om een gratieprocedure in gang te zetten, kan evenmin leiden tot het oordeel dat de beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Alhoewel de bewoordingen van het advies wellicht wat ongelukkig zijn gekozen, betekent het geven van een dergelijk advies nog niet dat het gratieverzoek ook zal worden toegewezen. Hierop wordt immers eerst beslist nadat hierover adviezen zijn ingewonnen en een medisch adviseur heeft beoordeeld of de gezondheidstoestand van [eiser] daadwerkelijk in de weg staat aan verdere detentie.
4.9.
Gezien het vorenstaande is er geen plaats voor het treffen van de door [eiser] gevorderde voorzieningen in dit geding.
4.10.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevorderde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,-, waarvan € 980,- aan salaris advocaat en € 626,- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart dit vonnis deze kostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.
ts