ECLI:NL:RBDHA:2018:12691
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van strafvorderlijke beslagen en betaling van bedragen aan eiser in kort geding
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.A. van de Laar, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.C. Engels. Eiser vordert de opheffing van strafvorderlijke beslagen die op zijn vermogen zijn gelegd in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek. Eiser is verdacht van witwassen en andere strafbare feiten, en heeft verzocht om bedragen die door de Staat zijn vastgehouden, zodat hij zijn schulden aan ING Bank N.V. kan voldoen. De Staat heeft het verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot deze procedure.
De voorzieningenrechter heeft de ontvankelijkheid van de vordering beoordeeld. Eiser is deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot opheffing van de beslagen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere of spoedeisende omstandigheden die een afwachtende houding in de 552a-procedure onredelijk zouden maken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat eiser wel ontvankelijk is in zijn vordering tot betaling van een bedrag van € 750.000,-, dat hij eerder ter zekerheidstelling aan de Staat heeft betaald.
De voorzieningenrechter heeft de inhoudelijke beoordeling van de vordering tot betaling van het bedrag van € 750.000,- afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de strafrechter in de strafzaak aan eiser een ontnemingsmaatregel zal opleggen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij niet in staat is om zijn schulden aan ING te voldoen. De vordering is afgewezen en eiser is veroordeeld in de proceskosten.