ECLI:NL:RBDHA:2018:12678
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Eritrese vreemdeling wegens ongeloofwaardige identiteit en herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke geschil tussen een Eritrese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de eiser niet in staat was zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen documenten had overgelegd die zijn claims konden ondersteunen, en dat de informatie uit Italië, waar hij geregistreerd stond met een andere geboortedatum, niet kon worden weerlegd. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om bewijs te leveren van zijn identiteit en dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielmotieven van de eiser niet konden worden beoordeeld zonder een duidelijke identificatie van de eiser. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de opvangmogelijkheden in Eritrea, aangezien de identiteit van de eiser ongeloofwaardig was geacht. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Ghrib, met mr. E.F. Binnendijk als griffier.