ECLI:NL:RBDHA:2018:12612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
FT RK 18/1477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opleggen dwangregeling op basis van artikel 287a Faillissementswet

Op 28 augustus 2018 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het opleggen van een dwangregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling, zoals bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 10 oktober 2018 is verzoeker gehoord, maar de verweerster [A] is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een totale schuld heeft van € 24.748,15 aan zestien schuldeisers, waarbij de vorderingen van [A], [B] en [C] respectievelijk € 980,60, € 702,01 en € 664,30 bedragen. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden die door de andere schuldeisers is aanvaard, maar [A], [B] en [C] hebben geweigerd om in te stemmen met deze regeling.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot het opleggen van de dwangregeling niet voldoende is gemotiveerd. De verweersters hebben terecht aangevoerd dat het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 285 van de Faillissementswet. De rechtbank benadrukt dat het aan verzoeker is om aan te tonen dat de schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling hebben kunnen komen. Dit is niet voldoende gedaan, waardoor het verzoek niet toewijsbaar is. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat verzoeker het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling kan handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a wordt afgewezen. De beslissing is genomen door mr. R. Cats en is uitgesproken op 24 oktober 2018.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/559023 / FT RK 18/1477
vonnis van 24 oktober 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats]g,
verzoeker,
tegen

1.[A],

gevestigd te Leiderdorp,
vertegenwoordigd door Agin Boeder gerechtsdeurwaarders,
gevestigd te Haarlem,

2. [B] B.V.,

gevestigd te Amersfoort,
vertegenwoordigd door LAVG Noord,
gevestigd te Groningen,

3. [C] B.V.,

gevestigd te Apeldoorn,
vertegenwoordigd door LAVG Noord,
gevestigd te Groningen,
verweersters.
Verweersters zullen gezamenlijk worden aangeduid als verweersters, maar afzonderlijk van elkaar als ‘[A]’, ‘[B]’ en ‘[C]’.

1.De procedure

1.1
Op 28 augustus 2018 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 10 oktober 2018 is verzoeker hierover gehoord.
1.3
De heer [Z], LAVG Noord, is namens [B] en [C] verschenen ter terechtzitting. [A] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoeker heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 24.748,15 aan zestien schuldeisers.
2.2
De vordering van [A] op verzoeker bedraagt € 980,60, zijnde 3,96% van de totale schuldenlast.
2.3
De vordering van [B] op verzoeker bedraagt € 702,01, zijnde 2,86% van de totale schuldenlast.
2.4
De vordering van [C] op verzoeker bedraagt € 664,30, zijnde 2,68% van de totale schuldenlast.
2.5
Namens verzoeker is bij brief van 23 maart 2018 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 10,46% en 5,23%, na het verstrijken van een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.6
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoeker stelt dat verweersters in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
[A] heeft, kort samengevat en voor zover relevant, aan haar weigering ten grondslag gelegd dat het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 285 Fw. Verweerster geeft aan dat verzoeker niet aantoont dat hij niet redelijkerwijs binnen drie jaar een betaalde baan kan vinden waardoor de afloscapaciteit kan worden verhoogd. Uit het verzoekschrift blijkt niet op welke wijze verzoeker zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Verweerster is van mening dat er geen sprake is van een voldoende duidelijk en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel.
3.3
[B] en [C] hebben, kort samengevat en voor zover relevant, aan hun weigering het volgende ten grondslag gelegd. Het verzoekschrift voldoet volgens verweersters niet aan de door de wet gestelde vereisten van een deugdelijk verzoekschrift. Daarnaast zou het schikkingsvoorstel niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd zijn. Verweersters geven ook aan dat het aanbod niet het maximaal haalbare zou zijn. Verweersters stellen dat op geen enkele wijze namens verzoeker kenbaar is gemaakt op welke wijze tijdens de uitvoering van het prognosevoorstel erop wordt toegezien en gecontroleerd wordt dat gedurende de looptijd van het prognoseakkoord aantoonbare inspanningen worden verricht om inkomsten te behouden en/of te vergroten, dat zal worden gecontroleerd of de aflossingscapaciteit volledig wordt ingebracht, dat periodiek de hoogte van het Vrij Te Laten Bedrag (en derhalve de aflossingscapaciteit) zal worden bepaald en dat de schuldeisers zullen worden geïnformeerd.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval verweersters – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweersters bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2
Door of namens verzoeker is een toelichting gegeven op het ontstaan van de schulden en op de situatie van verzoeker. Tevens is vermeld welke schuldeisers weigeren mee te werken aan een minnelijke regeling en waarom zij dat weigeren. Echter, niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd waarom de schuldeisers die niet hebben ingestemd met het hen aangeboden saneringsvoorstel in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad (zie artikel 287a van de Faillissementswet). Gelet op voornoemd uitgangspunt is een goede motivering daarvan onontbeerlijk. Niet kan niet worden volstaan voornoemde feitelijke weergave en ook nog eens het onweersproken laten van het hiervoor onder 3.2 en 3.3 weergegeven verweer van die schuldeisers. Het ontbreken van een deugdelijke en voldoende motivering van het verzoek maakt reeds dat het verzoek niet toewijsbaar is. Het verzoek zal worden afgewezen.
4.3
Verzoeker heeft ter terechtzitting laten weten het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet zou worden afgewezen. Op het toelatingsverzoek zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2018 in tegenwoordigheid van A.S. Snel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Faillissementswet).