ECLI:NL:RBDHA:2018:12612
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opleggen dwangregeling op basis van artikel 287a Faillissementswet
Op 28 augustus 2018 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het opleggen van een dwangregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling, zoals bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 10 oktober 2018 is verzoeker gehoord, maar de verweerster [A] is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een totale schuld heeft van € 24.748,15 aan zestien schuldeisers, waarbij de vorderingen van [A], [B] en [C] respectievelijk € 980,60, € 702,01 en € 664,30 bedragen. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden die door de andere schuldeisers is aanvaard, maar [A], [B] en [C] hebben geweigerd om in te stemmen met deze regeling.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot het opleggen van de dwangregeling niet voldoende is gemotiveerd. De verweersters hebben terecht aangevoerd dat het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 285 van de Faillissementswet. De rechtbank benadrukt dat het aan verzoeker is om aan te tonen dat de schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling hebben kunnen komen. Dit is niet voldoende gedaan, waardoor het verzoek niet toewijsbaar is. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat verzoeker het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling kan handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a wordt afgewezen. De beslissing is genomen door mr. R. Cats en is uitgesproken op 24 oktober 2018.