ECLI:NL:RBDHA:2018:1242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/11842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somalië op grond van ongeloofwaardigheid van verklaringen

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Somalische vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de verklaringen van de eiseres over de gewelddadige dood van haar vader en oom niet geloofwaardig werden geacht. Eiseres had aangevoerd dat haar vader in 2009 was vermoord en dat zij door Al-Shabaab werd bedreigd omdat zij haar oom had geholpen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer naar Somalië te vrezen had voor vervolging, omdat zij niet als alleenstaande vrouw kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat eiseres over mannelijke familieleden in Somalië beschikte, waardoor het beleid voor alleenstaande vrouwen niet op haar van toepassing was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig L.Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is van Somalische nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum]. Op 4 mei 2016 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar vader in 2009 is vermoord. Sindsdien zorgde een oom van vaders kant voor haar en haar gezin, omdat haar moeder ziek is en niet kan werken. Eiseres heeft nog twee zussen en één broer in Somalië wonen. Eén zus woont in Nederland. Haar oom werkte in Mogadishu in een Oegandees ziekenhuis en eiseres ging hem daar af en toe helpen. Al-Shabaab heeft aan haar oom gevraagd om een bom in dat Oegandese ziekenhuis te plaatsen om een aanslag te plegen. De oom kreeg drie dagen bedenktijd van Al-Shabaab. Hij heeft geweigerd de bom het ziekenhuis in te smokkelen. De oom heeft met de moeder van eiseres over het incident gesproken, maar niet met eiseres. Vanaf dat moment deed eiseres de boodschappen voor haar oom. Zij kreeg een boodschappenlijst van hem mee en hij wachtte haar buiten de winkel op. Toen eiseres weer boodschappen voor haar oom deed en hij buiten de winkel stond, hoorde zij dat er buiten werd geschoten. Toen zij naar buiten keek zag zij dat haar oom op het plein door drie jongens werd doodgeschoten. Haar moeder heeft haar later verteld wat er met haar oom aan de hand was en dat zij van hem over een telefonische bedreiging had gehoord. Eiseres heeft Somalië verlaten, omdat zij vreest dat Al-Shabaab op zoek is naar haar, omdat zij haar oom heeft geholpen met de boodschappen. Eiseres heeft als twaalfjarige ook persoonlijke problemen met Al-Shabaab gehad, omdat zij toen geen hoofddoek droeg. Verder vreest eiseres dat zij bij terugkeer naar Somalië door haar oma zal worden uitgehuwelijkt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder gelooft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres. De persoonlijke problemen van eiseres met Al-Shabaab en van de zijde van haar oma (uithuwelijking) gelooft verweerder eveneens. De verklaringen van eiseres over de gewelddadige dood van haar vader in 2009, de problemen van haar oom met Al-Shabaab en de moord op haar oom acht verweerder niet geloofwaardig. Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt – voor zover van belang – hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde gewelddadige dood van de vader van eiseres in 2009 niet geloofwaardig is.
Verweerder heeft daarbij terecht verwezen naar het geloofwaardigheidsoordeel in de asielprocedure van haar zus [zus] in de uitspraak van deze rechtbank van 5 oktober 2010, AWB 10/1460, rechtsoverweging 7. Daarnaast heeft eiseres zelf verklaard nagenoeg niets te weten over de dood van haar vader. Zij heeft in het nader gehoor ( p. 7) alleen verklaard dat zij van haar moeder heeft gehoord dat haar vader is vermoord door een man die met haar zus wilde trouwen. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat haar vader door geweld is overleden.
Nu de dood van de vader ongeloofwaardig is geacht, heeft verweerder ook niet ten onrechte geconcludeerd dat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de verklaring van eiseres dat zij en haar gezin na de dood van haar vader zijn verzorgd door haar oom.
6. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres over de problemen van haar oom met Al-Shabaab en de moordaanslag op hem door Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres niet kan verklaren waarom haar moeder eiseres boodschappen voor haar oom heeft laten doen, terwijl zij wist van de gestelde bedreiging door Al-Shabaab dat de oom bij weigering van het plegen van de aanslag zou worden vermoord. Eiseres heeft dit niet weerlegd met haar enkele verwijzing naar de gesloten Somalische cultuur waarin informatie niet met kinderen wordt gedeeld.
Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat er in Mogadishu geen ziekenhuis is dat bekend is als een Oegandees ziekenhuis. Daarnaast heeft eiseres geen relevante informatie over het ziekenhuis gegeven. Zij heeft enerzijds verklaard dat de naam van het ziekenhuis Hallane Mogadishu Hospital is en anderzijds dat het waarschijnlijk een ziekenhuis zonder naam is dat gelegen is op een militair terrein van de Afrikaanse VN-missie. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij een uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de vraag of een ziekenhuis in Mogadishu wellicht een band met Oeganda heeft, die de aanduiding ‘Oegandees ziekenhuis’ zou kunnen verklaren. De uitkomst van dat onderzoek was negatief. Het is ook bevreemdend dat eiseres zelfs niet concreet heeft kunnen verklaren waar het ziekenhuis zich in Mogadishu bevindt, terwijl zij heeft verklaard daar te hebben gewerkt. Daarnaast heeft verweerder het ook bevreemdend kunnen vinden dat eiseres niet weet wat voor werk haar oom in het ziekenhuis deed, terwijl zij hem bijna een jaar heeft geholpen bij zijn werkzaamheden aldaar.
Daarnaast heeft verweerder onbetwist gesteld dat het bevreemdend is dat Al-Shabaab aan haar oom drie dagen bedenktijd heeft gegeven, omdat dit niet past in het beeld dat van Al-Shabaab bekend is. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres voorts inconsistent heeft verklaard over die bedenktijd; zo heeft zij tijdens het nader gehoor uitdrukkelijk verklaard dat hij drie dagen bedenktijd had. Later in de zienswijze heeft zij verklaard dat hij geen bedenktijd had. Eiseres heeft ook bevreemdend verklaard over het gedrag van haar oom. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het niet logisch is dat haar oom gewoon buiten de winkel op eiseres heeft staan wachten, terwijl hij volgens eiseres wist dat Al-Shabaab hem in de gaten hield. Verder kan eiseres weinig over de dood van haar oom verklaren. Zij heeft alleen verklaard dat drie jonge mannen in burgerkleding de aanslag hebben gepleegd. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat de verklaring van eiseres, dat haar oom door Al-Shabaab is doodgeschoten, op niet nader onderbouwde vermoedens berust. De verklaring die eiseres hiervoor heeft gegeven, dat zij jong was en zich in een extreme situatie bevond, heeft verweerder terecht geen genoegzame verklaring geacht. Eiseres was destijds vijftien jaar oud, zodat van haar mocht worden verwacht dat zij specifieker kon verklaren over de gestelde gebeurtenissen.
7. Nu verweerder de verklaringen van eiseres over de dood van haar oom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht zijn haar vermoedens dat zij bij terugkeer naar Somalië heeft te vrezen voor Al-Shabaab niet aannemelijk.
8. Met betrekking tot het standpunt van eiseres, dat zij bij terugkeer naar Somalië gevaar loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM ), omdat zij moet worden aangemerkt als alleenstaande vrouw, overweegt de rechtbank als volgt.
9. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 september 2015, in de zaak R.H. tegen Zweden (zaak nr. 4601/14), kan worden afgeleid dat een alleenstaande vrouw zonder een mannelijk netwerk bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling (zie ook de uitspraken van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016: 1288, en 14 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3146).
10. In het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Somalië staat in paragraaf C7/24.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) over alleenstaande vrouwen die terugkeren naar Somalië het volgende vermeld:
“Aan alleenstaande vrouwen uit Somalië verleent de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Een vrouw wordt als alleenstaand aangemerkt indien zij niet minimaal beschikt over een mannelijk familielid tot en met de derde graad in haar herkomstgebied.”
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet kan worden beschouwd als alleenstaande vrouw. Haar verklaringen over de dood van haar vader en oom zijn door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Daarom mag verweerder ervan uitgaan dat eiseres beschikt over mannelijke familieleden in Somalië, zodat het beleid in paragraaf C7/24.4.3 van de Vc niet op haar van toepassing is.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.