ECLI:NL:RBDHA:2018:12411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 15162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 83-jarige Iraanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar dochter in Nederland te bezoeken, maar deze aanvraag werd afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk tijdig zou terugkeren naar Iran, onderbouwd met documenten, waaronder een zorgcontract en bankafschriften. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Iran had aangetoond, waardoor de minister in redelijkheid tot afwijzing van de visumaanvraag kon komen.

De rechtbank overwoog dat eiseres geen directe familieleden meer in Iran had en dat haar zorgcontract niet voldoende waarborgde dat zij tijdig zou terugkeren. Ook de economische binding werd als onvoldoende beoordeeld, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij een pensioen ontving. De rechtbank concludeerde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek bij [refererente] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn referente en haar dochter ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1934 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 29 maart 2017 de onderhavige aanvraag ingediend om haar dochter (referente) voor de duur van drie maanden in Nederland te bezoeken.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de Europese Unie (EU) vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat niet kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale en economische binding met haar land van herkomst heeft dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
3. Ingevolge artikel 32 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), voor zover van belang, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat zij wel aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig zal terugkeren naar haar land van herkomst. Hoewel zij in het verleden geprobeerd heeft een verblijfsvergunning te krijgen in Nederland, heeft zij zich gehouden aan de regels en is teruggekeerd naar Iran. Eiseres heeft bovendien een zorgcontract waaruit blijkt dat zij verzorgd wordt. Ter onderbouwing heeft eiseres een kopie van de vertaling van het zorgcontract, een onvertaald document en enkele documenten van de Bank Saderat Iran overgelegd. Eiseres benadrukt dat zij enkel haar kinderen wenst te bezoeken, omdat zij op leeftijd is en niet weet hoe lang zij nog te leven heeft. Haar kinderen zijn niet in staat om naar Iran te gaan, terwijl eiseres bij een bezoek aan Nederland haar (klein)kinderen kan ontmoeten. Voorts is eiseres van mening dat zij op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) recht heeft om bij haar familieleden in Nederland te verblijven. Tot slot is eiseres van mening dat de hoorplicht is geschonden.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
6.2.
Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Iran zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
6.3.
Wat betreft de sociale binding met Iran heeft verweerder overwogen dat eiseres een weduwe van 83 jaar oud is en dat zij in Iran geen directe familieleden heeft wonen. Zo zijn haar ouders en echtgenoot reeds overleden en heeft zij in Iran geen broers of zussen dan wel kinderen wonen. Twee van haar kinderen wonen in Nederland en van het derde kind is de verblijfplaats onbekend. Dat eiseres in Iran verzorgd wordt door een verpleegkundige waartoe zij een zorgcontract heeft overgelegd, maakt nog niet dat zij tijdig zal terugkeren naar Iran. Uit de overgelegde vertaling blijkt dat de looptijd van dit contract reeds op 12 april 2018 is geëindigd. Hoewel eiseres stelt dat het contract mondeling is verlengd en dat het contract blijft doorlopen zolang het niet uitdrukkelijk wordt opgezegd, kan dit contract aldus wel op ieder moment worden opgezegd. Ook de omstandigheid dat eiseres in Iran een huis bezit, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, nu dit huis kan worden verkocht. Dat het huis op naam van de overleden echtgenoot van eiseres zou staan en daarom enkel door haar kinderen in Iran of via de Iraanse ambassade in het buitenland kan worden verkocht, heeft eiseres niet nader onderbouwd. Van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Iran terug te keren, is ook niet gebleken.
Wat betreft de economische binding met Iran heeft eiseres in beroep een aantal afschriften van de Bank Saderat Iran overgelegd. Hiermee heeft eiseres echter nog niet aannemelijk gemaakt dat zij het pensioen van haar overleden man ontvangt. Zo is op de afschriften te zien dat er maandelijks bedragen op een rekening die aan eiseres zou toebehoren, worden gestort. Echter, niet valt de herkomst van deze bedragen uit het overzicht af te leiden. Met het overleggen van een onvertaald document heeft eiseres ook niet aangetoond dat zij maandelijks een pensioensuitkering ontvangt.
Uit de omstandigheid dat eiseres eerder steeds vrijwillig is teruggekeerd naar Iran heeft verweerder niet hoeven afleiden dat eiseres ditmaal ook tijdig zal terugkeren. Zoals verweerder aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen, heeft zij vanwege medische problemen tijdens een eerder verblijf in Nederland in 2014 een aanvraag voor langdurig verblijf gedaan. Namens eiseres is bovendien in 2016 is een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van de procedure Toegang en Verblijf ingediend.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres geen zodanige sociale en economische binding met Iran aannemelijk heeft gemaakt dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
6.4.
Gelet op de imperatieve en cumulatieve weigeringsgronden van artikel 32 van de Visumcode, kan de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig dragen. De beroepsgronden die zijn gericht tegen de andere afwijzingsgronden behoeven derhalve geen nadere bespreking.
7. Het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder de aanvraag op onjuiste gronden heeft afgewezen. Uit overweging 29 van de considerans van de Visumcode blijkt dat de Visumcode de grondrechten eerbiedigt en de beginselen in acht neemt die met name worden erkend in het EVRM en in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Daargelaten dat het visum kort verblijf niet de meest geëigende weg is om gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM uit te oefenen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan op de Nederlandse Staat in dit geval in het kader van artikel 8 van het EVRM een positieve verplichting rust om eiseres kort verblijf hier te lande toe te staan. In dit verband is van belang dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat referente en zij elkaar niet in Iran omliggende landen, dan wel elders, kunnen ontmoeten. Dat referente in het verleden medische problemen heeft gehad en naar eiseres stelt slechtziend en zeer beperkt in haar bewegingen is, maakt nog niet dat referente niet naar een ander land zou kunnen afreizen om eiseres te ontmoeten.
8. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, faalt eveneens. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 17 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.