ECLI:NL:RBDHA:2018:12411
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 83-jarige Iraanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar dochter in Nederland te bezoeken, maar deze aanvraag werd afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk tijdig zou terugkeren naar Iran, onderbouwd met documenten, waaronder een zorgcontract en bankafschriften. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Iran had aangetoond, waardoor de minister in redelijkheid tot afwijzing van de visumaanvraag kon komen.
De rechtbank overwoog dat eiseres geen directe familieleden meer in Iran had en dat haar zorgcontract niet voldoende waarborgde dat zij tijdig zou terugkeren. Ook de economische binding werd als onvoldoende beoordeeld, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij een pensioen ontving. De rechtbank concludeerde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.