ECLI:NL:RBDHA:2018:12391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering tot het Schengengebied en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Turkse eiser. De eiser had op 22 november 2017 de toegang tot het Schengengebied geweigerd gekregen door een ambtenaar belast met grensbewaking. Dit besluit werd op 30 januari 2018 door de staatssecretaris als kennelijk ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 5 september 2018 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om het verweer te voeren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op strafrechtelijke gronden zijn vrijheid was ontnomen en dat hij op dat moment niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot het Schengengebied, zoals neergelegd in de Schengengrenscode. De eiser had echter inmiddels toegang tot Nederland verkregen, wat leidde tot de conclusie dat hij geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2017 (het primaire besluit) heeft een ambtenaar belast met grensbewaking eiser de toegang tot het Schengengebied geweigerd.
Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018.
Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1976 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 22 november 2017 is eiser vanuit Turkije op de luchthaven Schiphol gearriveerd en heeft zich gemeld bij een doorlaatpost van de Koninklijke Marechaussee met het verzoek om toegang tot het Schengengebied. Daarbij is eiser op dezelfde dag en direct na aankomst op de luchthaven op strafrechtelijke gronden zijn vrijheid ontnomen. Op 5 december 2017 is eiser door de politierechter Haarlem strafrechtelijk veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat eiser op grond van artikel 14 in samenhang met artikel 6 van de Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) de toegang tot Nederland en het Schengengebied is geweigerd. De reden voor de toegangsweigering was dat eiser gesignaleerd staat als niet tot het Schengengrondgebied toe te laten vreemdeling en dat aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd, dat hij in het bezit was van een vervalst reisdocument en niet in het bezit was van een geldig reisdocument en een geldig visum alsmede dat tegen hem een proces-verbaal is opgemaakt betreffende een misdrijf waardoor eiser wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde van de lidstaten.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Ten onrechte is hem tegengeworpen dat hij niet beschikt heeft over een geldig visum. Gelet op zijn verblijfssticker had hij immers rechtmatig verblijf in Nederland. Bovendien mag in zijn geval niet getoetst worden aan het visumvereiste, aangezien hij een Turkse ondernemer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije (Aanvullend Protocol) is. Verder heeft eiser nog documenten ten aanzien van zijn onderneming overgelegd die betrekking hebben op het vierde kwartaal van 2017.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de toegang tot het Schengengrondgebied is geweigerd omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, b, d en e, van de Schengengrenscode. Eiser heeft echter alsnog toegang tot het Schengengrondgebied verkregen. Uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:870) inzake het beroep van eiser tegen de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel volgt immers dat eiser nadat zijn strafrechtelijke detentie was geschorst naar zijn woning in Vught is gegaan en vijf dagen later in grensdetentie is geplaatst.
6. Gelet op het voorgaande, kan eiser door de beoordeling van het voorliggende beroep niet in een materieel gunstigere positie komen. Eiser heeft immers al toegang tot het grondgebied van Nederland gekregen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep en verklaart het beroep om die reden niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.