ECLI:NL:RBDHA:2018:12375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Mauritaanse burger op grond van ongeloofwaardige identiteit en seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een burger van Mauritanië, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit en de seksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig werden geacht. Eiser had aangevoerd dat hij homoseksueel is en vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Mauritanië. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde kopie van zijn geboorteakte niet voldeed aan de eisen voor identificatie en dat zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid onvoldoende overtuigend waren. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn beoordeling dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als vluchteling in aanmerking kwam voor bescherming onder het Verdrag van Genève. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15943

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 3 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15944, plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1992 en Burger van Mauritanië te zijn. Hij heeft op 7 september 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 13 september 2008, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 23 juni 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 februari 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 augustus 2016 is het hiertegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en is de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op het verzoek om schadevergoeding vernietigd en voor het overige bevestigd.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Bij terugkeer naar Mauritanië vreest eiser vanwege zijn seksuele geaardheid vervolgd te worden en door medeburgers gedood en gediscrimineerd te worden.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e en j, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser;
2) de gestelde geaardheid.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit alsmede over zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig geacht.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Gelet op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 9 maart 2010 in de zaak R.C. tegen Zweden, met zaaknummer 41827/07, heeft verweerder ten onrechte de door eiser overgelegde kopie van zijn geboorteakte terzijde geschoven omdat dit formeel geen identiteitsbewijs en een kopie betreft. Voorts is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd en is ook niet conform de Werkinstructie 2018/9 (WI 2018/9) gehandeld. Ten onrechte heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij geen proces van bewustwording en acceptatie heeft doorgemaakt. Ook heeft verweerder eisers opleidingsniveau, leeftijd en cultuur en de omstandigheid dat hij zwaar overspannen is, onvoldoende in de beoordeling betrokken. Tot slot heeft verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
c. de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000;
j. de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit zijn tijdens zijn eerdere asielprocedure ongeloofwaardig geacht. Ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2016 is dit oordeel in rechte vast komen te staan. In de huidige procedure heeft eiser zijn identiteit en herkomst niet alsnog middels het overleggen van een authentiek identificerend document waaruit de door hem gestelde identiteit en nationaliteit blijkt, aannemelijk gemaakt. De door eiser overgelegde kopie van een geboorteakte kan immers niet worden aangemerkt als een identificerend document. Nog daargelaten dat eiser enkel een kopie heeft overgelegd waardoor de authenticiteit van het onderliggende document niet kan worden vastgesteld, voldoet dit document niet aan de vereisten neergelegd in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. In deze paragraaf is bepaald dat documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten moeten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling. De door eiser overgelegde kopie van de geboorteakte bevat echter geen pasfoto. Daarnaast heeft verweerder nog overwogen dat de kopie slecht leesbaar is zodat de gegevens die hierop staan niet zijn vast te stellen. Verweerder heeft de kopie van de geboorteakte dan ook niet onverkort terzijde geschoven maar heeft gemotiveerd beoordeeld waarom dit document de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser niet alsnog aannemelijk maakt dan wel anderszins de geloofwaardigheid van het asielrelaas ondersteunt.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling in de uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) heeft geoordeeld dat verweerder aan de hand van de vaste onderzoeksmethode neergelegd in de Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9) op een zorgvuldige manier onderzoek naar een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief verricht, en dat verweerder met de WI 2015/9 de systematiek aan de hand waarvan hij antwoorden op vragen over een seksuele gerichtheid beoordeelt, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
Tijdens het gehoor worden aan de vreemdeling vragen gesteld over de in de WI 2015/9 genoemde thema’s, zoals privéleven; huidige en voorgaande relaties; contact met homoseksuelen in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie; discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst; toekomst. Ingevolge paragraaf 3 van de WI 2015/9 mag verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen over de seksuele geaardheid, in het algemeen het zwaartepunt leggen op de antwoorden van de vreemdeling op vragen over de eigen ervaring, onder andere bewustwording en zelfacceptatie met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst is en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. Verweerder beziet de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde seksuele gerichtheid steeds in hun onderlinge samenhang.
7.3.
Bij brief van 4 juli 2018 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is verweerder ingegaan op de vraag hoe de beoordeling van de geloofwaardigheid van LHBTI-asielzoekers verder kan worden verbeterd. In deze brief overweegt verweerder dat hij de kritiek van belangenorganisaties begrijpt en dat om die reden de nadruk niet meer zal liggen op het bewustwordingsproces en de wijze van zelfacceptatie. Verder benadrukt hij het belang van het stellen van open vragen en het stellen van vragen over persoonlijke ervaringen en betekenisgeving. Het gaat er daarbij om dat de asielzoeker zoveel mogelijk een authentiek verhaal vertelt. De vreemdeling moet in staat worden gesteld om op zijn eigen niveau uitleg te geven. Daarbij wordt ook nu al rekening gehouden met het referentiekader (opleidingsniveau, cultuur, levensfase etc.) van de asielzoeker. Dit is immers een algemeen uitgangspunt bij het behandelen en beoordelen van asielaanvragen. Desondanks zal hier in de werkinstructie extra aandacht aan worden besteedt. Verder zullen alle thema’s uit de werkinstructie door verweerder in onderlinge samenhang worden betrokken, zonder dat onevenredig gewicht wordt gehecht aan één aspect van het verhaal van de vreemdeling. De wijzigingen in de geloofwaardigheidsbeoordeling van LHBTI’s zijn opgenomen in de WI 2018/9.
7.4.
In grote lijnen komt de WI 2018/9 dan ook overeen met de WI 2015/9. Dat er in de uitvoeringspraktijk een minder zware focus zal liggen op het bewustwordingsproces en de wijze van zelfacceptatie, maakt de beoordeling nog niet wezenlijk anders. Het feit dat de termen ‘zelfacceptatie’ en ‘bewustwording’ niet meer expliciet genoemd worden in de nieuwe werkinstructie betekent namelijk niet dat deze elementen in dit soort zaken in het geheel niet meer beoordeeld worden. Immers, ook in de WI 2018/9 staat dat er gevraagd wordt naar de persoonlijke ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. Zo wordt de vreemdeling gevraagd om toe te lichten hoe hij zich realiseerde dat hij “anders”was/LHBTI was, hoe hij dat persoonlijk heeft beleefd en hoe (en of) de omgeving gereageerd heeft. Verder is van belang dat verweerder zowel in de WI 2015/9 als in de WI 2018/9 benadrukt dat de verklaringen van de vreemdeling over de gestelde seksuele gerichtheid steeds in onderlinge samenhang bezien worden, mede in het licht van de overige omstandigheden.
7.5.
De rechtbank volgt dan ook niet dat verweerder in strijd met de WI 2018/9 heeft gehandeld door te overwegen dat eiser geen blijk heeft gegeven een proces van bewustwording en acceptatie te hebben meegemaakt. Verweerder kan dit immers ook in de beoordeling van het persoonlijke verhaal overeenkomstig de nieuwe werkinstructie meenemen. De rechtbank volgt ook niet dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers persoonlijke achtergrond. Zo zijn eisers persoonlijke omstandigheden, zoals opleidingsniveau, de periode dat eiser reeds in Nederland verblijft, zijn cultuur en zijn eerder ondervonden psychische problemen in het voornemen uiteengezet. Tegen deze achtergrond heeft verweerder het asielrelaas van eiser beoordeeld. Van onzorgvuldigheid in dezen is de rechtbank niet gebleken. Dat eiser laagopgeleid is en overspannen zou zijn, betekent nog niet dat verweerder niet van eiser mag verwachten dat hij over zijn seksuele geaardheid helder en uitgebreid kan verklaren. In dit verband is van belang dat uit het medisch Advies horen en beslissen van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht van 4 november 2017 naar voren komt dat eiser gehoord kon worden, mits de gegeven aanbevelingen zouden worden opgevolgd.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de enkele omstandigheid dat eiser seksuele handelingen in ruil voor geld met andere mannen heeft verricht op zichzelf beschouwd nog niet maakt dat eiser homoseksueel is. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij meer uitgebreid en helder had kunnen verklaren over hoe hij zich gerealiseerd heeft dat hij homoseksueel is en hoe hij dit persoonlijk heeft beleefd. De verklaring dat hij nooit een fijn gevoel bij vrouwen had, het daar niet bij kan en daarom homoseksueel is geworden, en dat hij iets seksueels bij mannen voelt en sommige dingen niet goed kan zeggen, heeft verweerder hiertoe onvoldoende kunnen achten. Eiser heeft hiermee onvoldoende inzicht gegeven in de gevoelens die hij heeft gehad. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat eiser door te stellen een exclusieve liefdesrelatie met Jos te hebben zijn homoseksuele geaardheid ook niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij heeft verweerder de verklaringen van eiser over de wijze waarop hij Jos heeft leren kennen, namelijk via Peter die op het verzoek van Jos om een zwarte jongen in ruil voor waarschijnlijk geld hen aan elkaar heeft voorgesteld, en de wijze waarop zij omgang met elkaar hebben, in die zin dat Jos alles voor eiser betaalt en hem onderdak geeft, kunnen betrekken. Deze verklaringen geven er geen blijk van dat eiser een liefdesrelatie heeft met Jos.
7.7.
Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.