1.8In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van meer dan drie jaar relevant tijdsverloop en dat hij daarmee voldoet aan het driejarenbeleid. Volgens eiser schendt verweerder bovendien het gelijkheidsbeginsel door hem de gevraagde vergunning niet te verlenen.
3. In het beleid, zoals neergelegd in paragraaf A4/6.22 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 is – voor zover van belang – vermeld dat een vreemdeling in reguliere zaken een vergunning onder beperking op grond van het driejarenbeleid krijgt, indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan:
1. er zijn tenminste drie jaren verstreken na de datum van de aanvraag om toelating en de vreemdeling heeft nog geen beslissing of nog geen onherroepelijke beslissing op zijn aanvraag ontvangen, terwijl het oorspronkelijke beoogde verblijfsdoel nog steeds van toepassing is; én
2. de uitzetting is om beleidsmatige redenen achterwege gebleven; dat wil zeggen om een reden die verband houdt met het verblijfsdoel; én
3. er is geen sprake van contra-indicaties.
4. Niet in geschil is dat eiser voldoet aan de eerste en derde voorwaarde van het beleid zoals hiervoor is weergegeven. Uitsluitend in geschil is of eiser voldoet aan de tweede voorwaarde van dat beleid. Hierbij is niet in geschil dat de periode tussen de aanvraag van 11 februari 2014 tot de uitspraak in beroep van deze rechtbank en zittingsplaats van
1 september 2016 als voor de verlening van de gevraagde vergunning relevant tijdsverloop geldt. In geschil is de vraag of het tijdsverloop tussen de uitspraak in beroep en de uitspraak in hoger beroep, te weten tussen 1 september 2016 en 4 april 2017, als relevant tijdsverloop moet worden aangemerkt.
5. In het beleid is over de tweede voorwaarde – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
A. Er is zonder meer sprake van het achterwege blijven van de uitzetting met het oog op een reden die verband houdt met het beoogde verblijfsdoel, indien:
1. verweerder heeft besloten dat de uitzetting hangende bezwaar of beroep achterwege blijft;
2. de uitzetting door de rechter is verboden.
Indien de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend wordt de periode tussen het aanbrengen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening bij de rechtbank en de datum van de uitspraak van de voorlopige voorziening niet opgeteld bij de driejarentermijn, tenzij het een toewijzende uitspraak betreft.
Verweerder heeft uitstel van vertrek verleend en dit heeft geleid tot intrekking van een voorlopige voorziening of een voorlopige voorziening is (langdurig) aangehouden op verzoek van verweerder. Ook deze situaties kunnen ertoe leiden dat er sprake is van het om beleidsmatige redenen achterwege laten van de uitzetting. Dat is uitsluitend het geval indien het verleende uitstel van vertrek of de aanhouding verband houdt met het door de vreemdeling beoogde verblijfsdoel en niet met een extern obstakel. Er is hiervan sprake indien:
- verweerder op enig moment de vreemdeling mededelingen heeft gedaan waaruit blijkt dat het uitstel van vertrek of het verzoek om aanhouding van de voorlopige voorziening verband hield met het door hem beoogde verblijfsdoel of;
- verweerder geen redenen voor het uitstel van vertrek of het verzoek om aanhouding heeft gegeven.