ECLI:NL:RBDHA:2018:12161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 18 / 7192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder verblijfstitel en met een inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder verblijfstitel, die een inreisverbod van 10 jaar heeft. De eiser, die eerder een verzoek om opvang had ingediend op basis van het gemeentelijk beleid van de gemeente Breda, is na zijn verzoek naar Libanon vertrokken. Gezien het inreisverbod kan hij gedurende 10 jaar niet naar Nederland terugkeren, wat betekent dat zijn beroep niet kan leiden tot het verkrijgen van opvang binnen de gemeente Breda. De rechtbank oordeelt dat de eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien een uitspraak over zijn verzoek om opvang niet kan resulteren in daadwerkelijke opvang. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop begon met een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 26 september 2017 een verzoek om hulp had afgewezen. De zaak werd oorspronkelijk behandeld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zich onbevoegd verklaarde en de zaak verwees naar de Rechtbank Den Haag. Tijdens de zitting in Breda op 21 september 2018 werd duidelijk dat partijen geen verdere behandeling ter zitting wensten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de argumenten van de eiser dat hij niet vertrekplichtig zou zijn en recht zou hebben op opvang.

De rechtbank concludeert dat, gezien de omstandigheden van de eiser en het inreisverbod, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7192

uitspraak van 4 oktober 2018 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , te Breda, eiser,

gemachtigde: mr. W.G. Fischer,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van een verzoek om hulp op grond van gemeentelijk beleid.
Het beroep is ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Bij die rechtbank is de zaak ingeschreven onder zaaknummer AWB 17/6846. Het onderzoek ter zitting van die rechtbank heeft plaatsgevonden in Breda op 21 september 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en het college door J.P.W. Raijmakers. Die rechtbank heeft zich bij uitspraak van heden onbevoegd verklaard. De zaak is ter verdere afdoening verwezen naar de rechtbank Den Haag. Uit hetgeen op de zitting in Breda is besproken, maakt de rechtbank op dat partijen geen behandeling ter zitting wensen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 1 maart 2017 heeft eiser aan het college verzocht om aan hem opvang te verlenen op grond van zijn beleid.
Bij besluit van 20 maart 2017 (primair besluit) heeft het college aan eiser meegedeeld dat de gemeente hem niet op basis van het gemeentelijk beleid kan helpen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep, zakelijk weergegeven en voor zover van belang voor deze procedure, aangevoerd dat hij niet vertrekplichtig is en daarom niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke opvang in een vertreklocatie. Eiser heeft gesteld dat de afwijzing in strijd is met het beleid van 15 januari 2015 (de rechtbank leest dit als 19 januari 2015).
3. Eiser beoogt het verkrijgen van opvang in de gemeente Breda. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat eiser niet meer in Nederland is en dat hij in zijn land van herkomst Libanon verblijft. Gelet hierop ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een uitspraak op het beroep inzake de opvang in de gemeente Breda. Naar vaste rechtspraak is er sprake van voldoende procesbelang als het doel dat degene die beroep heeft ingesteld voor ogen staat ook daadwerkelijk met dit rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2558).
De rechtbank stelt vast dat eiser een uitgeprocedeerde vreemdeling is, zonder verblijfstitel en dat er sprake is van een inreisverbod van 10 jaar. Door het vertrek van eiser uit de lidstaten van de Europese Unie is het inreisverbod in werking getreden (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2342). Gelet op dat vertrek en het inreisverbod is het voor eiser ook niet mogelijk om gedurende 10 jaar naar Nederland terug te komen. Eiser heeft derhalve geen belang meer bij een oordeel over de vraag of hij op grond van het beleid van het college recht heeft op opvang binnen de grenzen van de gemeente Breda. Een bevestigende beantwoording van die vraag kan immers niet leiden tot het daadwerkelijk opvangen van eiser in die gemeente. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande, en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.