ECLI:NL:RBDHA:2018:12161
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder verblijfstitel en met een inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder verblijfstitel, die een inreisverbod van 10 jaar heeft. De eiser, die eerder een verzoek om opvang had ingediend op basis van het gemeentelijk beleid van de gemeente Breda, is na zijn verzoek naar Libanon vertrokken. Gezien het inreisverbod kan hij gedurende 10 jaar niet naar Nederland terugkeren, wat betekent dat zijn beroep niet kan leiden tot het verkrijgen van opvang binnen de gemeente Breda. De rechtbank oordeelt dat de eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien een uitspraak over zijn verzoek om opvang niet kan resulteren in daadwerkelijke opvang. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop begon met een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 26 september 2017 een verzoek om hulp had afgewezen. De zaak werd oorspronkelijk behandeld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zich onbevoegd verklaarde en de zaak verwees naar de Rechtbank Den Haag. Tijdens de zitting in Breda op 21 september 2018 werd duidelijk dat partijen geen verdere behandeling ter zitting wensten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de argumenten van de eiser dat hij niet vertrekplichtig zou zijn en recht zou hebben op opvang.
De rechtbank concludeert dat, gezien de omstandigheden van de eiser en het inreisverbod, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.