ECLI:NL:RBDHA:2018:12155
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een Servisch gezin met minderjarige kinderen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2018 uitspraak gedaan op verzoeken om een voorlopige voorziening van een Servisch gezin, dat in Nederland verblijft zonder verblijfstitel. Verzoekster, geboren op [geboortedatum 1], heeft samen met haar zes minderjarige kinderen bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting van het gezin naar Servië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder uitstel van vertrek geweigerd en het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat uit een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) bleek dat de noodzakelijke medische zorg voor verzoekster in Servië beschikbaar is. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medische voorzieningen in Servië voor haar niet toegankelijk zouden zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de kinderen niet zwaarder wegen dan het belang van de staat om ongewenste immigratie te voorkomen. De uitspraak benadrukt dat de gedragingen van ouders aan hun kinderen kunnen worden toegerekend en dat de situatie van het gezin niet zodanig is dat uitzetting niet kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter concludeert dat de staatssecretaris in bezwaar niet zal afzien van de feitelijke uitzetting.