1.4.Bij het primaire besluit heeft verweerder overeenkomstig dit voornemen beslist, echter met dien verstande dat één overtreding, de als laatst in het boeterapport omschreven overtreding van 24 maart 2017, komt te vervallen, omdat overeenkomstig de handhavingsinstructies bij constatering van deze overtredingen in geval van een transportinspectie maximaal 10 overtredingen in het boeterapport worden opgenomen. De opgelegde boete bedroeg daardoor € 44.000,-.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze oplegde boete gehandhaafd.
Verweerder heeft hieraan – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat volgens de Beleidsregel sprake is van een heel belangrijke inbreuk (hbi), omdat door deze overtredingen de controle op de naleving van de arbeids- en rusttijden wordt bemoeilijkt. Door geen gebruik te maken van de bestuurderskaart kunnen de arbeids- en rusttijden in ernstige mate worden veronachtzaamd. Dit kan de verkeersveiligheid en het welzijn van de chauffeur ernstig in gevaar brengen. Ook kan de werkgever zijn verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie van arbeids- en rusttijden daardoor niet nakomen.
Bovendien is bij een controle op 4 september 2017 weer vastgesteld dat eiseres artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv jo. artikel 32, eerste lid, van Vo 165/2014 heeft overtreden door niet zorg te dragen dat de toen gecontroleerde chauffeur [gecontroleerde chauffeur] zijn bestuurderskaart op een correcte wijze gebruikte. Ook is een chauffeur van eiseres betrokken geweest bij een verkeersongeval op 30 oktober 2017, waarbij geen registratie van arbeids- en rusttijden was.
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit over het in de Beleidsregel gemaakte onderscheid tussen bedrijfsinspectie en wegcontrole overwogen dat bij een bedrijfsinspectie de naleving van de Arbeidstijdenwet wordt gecontroleerd op basis van de volledige bedrijfsadministratie van de vervoersonderneming. Op basis van deze administratie kan de inspecteur vaststellen hoeveel chauffeurs in de controleperiode onder gezag van de onderzochte vervoersondernemer vervoer hebben verricht. Op basis hiervan kan bepaald worden hoeveel chauffeurs in het boeterapport worden meegenomen (artikel 4 van de Beleidsregel) en tevens kan op basis hiervan bij een eerste bedrijfsinspectie toepassing worden gegeven aan artikel 5 van de Beleidsregel. Deze beoordeling kan niet worden gemaakt bij een weginspectie. Daarom kan artikel 5 van de Beleidsregel niet worden toegepast bij een weginspectie.
3. Eiseres voert aan dat tegen eiseres niet eerder punitief door verweerder is opgetreden. Dit in aanmerking genomen zou, indien sprake zou zijn geweest van een bedrijfsinspectie, de boete maximaal € 20.500,- bedragen. Eiseres heeft immers 17 werknemers, zodat op grond van artikel 5 van de Beleidsregel de maximale boete € 82.000,- maal 0,25 bedraagt. Nu echter geen sprake was van een bedrijfsinspectie, maar van een weginspectie, is artikel 5 van de Beleidsregel niet van toepassing en bedraagt de boete € 44.000,-. Eiseres acht het onevenredig dat verweerder een onderscheid maakt in boetebedrag op basis van de wijze van inspectie. Verweerder dient de geschonden rechtsnorm te beboeten los van de vorm van de inspectie. Dit betekent volgens eiseres dat ook bij een wegcontrole de maximale boete van € 20.500,- die geldt bij een bedrijfscontrole evenredig is.
Verder voert eiseres aan dat de boete dient te worden gematigd met 50% omdat de oplegde boete niet evenredig is. Zij voert daartoe aan dat er geen sprake is van structurele overtreding van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv jo. artikel 32, eerste lid, van Vo 165/2014 door eiseres. Eiseres onderscheidt zich van een onderneming die geheel geen arbeids- en rusttijden registreert. Voorts betreffen de overtredingen één kenteken (17-BFB-1), één chauffeur, en een korte pleegperiode van 21 dagen. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2015: 3749).
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat de boete dient te worden herroepen op grond van de recente uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018: 2987), nu zich in de onderhavige zaak eenzelfde situatie voordoet.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.