ECLI:NL:RBDHA:2018:12004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling wegens gebrek aan medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1987 met de Marokkaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel medische behandeling. Deze aanvraag werd op 4 december 2017 afgewezen, omdat de eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De Staatssecretaris baseerde deze afwijzing op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waarin werd gesteld dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij het uitblijven van behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was genomen en dat niet op alle bezwaargronden was ingegaan. Tijdens de zitting op 31 augustus 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de eiser niet in staat was om te reizen en er geen medische noodsituatie was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig en inzichtelijk was en dat de Staatssecretaris zich op dit advies mocht baseren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een medische noodsituatie en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘medische behandeling’, afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorts is als tolk verschenen M. Iqachouaa. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 14 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘medische behandeling’.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Daartoe heeft verweerder overwogen dat in het advies van 30 oktober 2017 van Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) staat vermeld dat eiser leidt aan een depressieve stoornis, maar dat naar verwachting geen medische noodsituatie ontstaat bij het uitblijven van behandeling. Tevens wordt eiser in staat geacht naar Marokko te reizen en is het voor eiser mogelijk zich in Marokko te laten behandelen. Voorts heeft verweerder overwogen dat niet kan worden getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aangezien eiser sinds 2013 tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit en nationaliteit. Aan zijn verklaringen over zijn familie- en gezinsleven en over zijn banden met Nederland kan daardoor geen waarde worden gehecht, aldus verweerder.
Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
(…)
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
(…)
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
(…).
Verweerder voert daarnaast het beleid, paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), dat op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv als:
- het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of
- als er binnen drie maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.
Verweerder voert daarnaast het beleid, zoals weergegeven in paragraaf A3/7 van de Vc, dat er uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen, aangezien het al een dag na het indienen van de bezwaargronden is genomen en niet op alle bezwaargronden wordt ingegaan. Ook is eiser ten onrechte niet in bezwaar gehoord.
Eiser betoogt voorts dat niet valt te rijmen dat in het BMA-advies staat dat geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, terwijl in het BMA-advies van 2 juni 2014 nog werd geconcludeerd dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie niet valt uit te sluiten. De medische klachten en diagnose zijn in die periode niet veranderd. Verder betoogt eiser dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet inzichtelijk is. Uit het advies blijkt niet dat hij lijdt aan een depressieve stoornis én een psychotische stoornis NAO. Bovendien wordt zijn paniekstoornis met agorafobie in het geheel niet genoemd. Niet alle klachten van eiser zijn derhalve bij het opstellen van het advies betrokken. Voorts is door verweerder niet betrokken dat hij niet in staat is om te reizen en dat in het verleden vluchten om die reden zijn geannuleerd en dat medische behandeling in het land van herkomst voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Indien eiser stopt met zijn medicatie zal hij weer psychotisch worden, waardoor er wel sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit onder meer de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. In verband met de mogelijke twijfel aan onpartijdigheid van het BMA moet de rechter de vraag beantwoorden of een vreemdeling voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de BMA-arts, bijvoorbeeld door zelf medische stukken over te leggen. Met een contra-expertise kan de vreemdeling de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA‑advies aan de orde stellen dan wel in het kader van artikel 8:47 van de Awb concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
5.2
In het BMA-advies van 30 oktober 2017 staat vermeld dat uit de van de behandelaars van eiser verkregen informatie is gebleken dat bij eiser thans sprake is van een depressieve stoornis, ernstig met als hoofddiagnose een psychotische stoornis, dan wel een depressieve stoornis met psychotische fenomenen. Voorts staat in het advies vermeld dat uit eerdere correspondentie van i-Psy onder meer blijkt dat eiser bij stress akoestische hallucinaties heeft en dat hij onder meer last heeft van paniekklachten met agorafobie. Nu zowel de depressieve stoornis, de psychotische stoornis als de paniekstoornis met agorafobie in het advies zijn genoemd, is het de rechtbank niet gebleken dat het BMA niet alle relevante klachten van eiser bij het advies heeft betrokken.
5.3
Met de door hem overgelegde stukken van zijn behandelaars heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het advies niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft derhalve het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Voor zover eiser heeft gesteld dat uit het BMA-advies van 2 juni 2014 blijkt dat bij het uitblijven van behandeling niet valt uit te sluiten dat een medische noodsituatie zal ontstaan, heeft verweerder er terecht op gewezen dat dit BMA-advies dateert van voor het arrest Paposhvili van 13 december 2016 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381). Destijds was er nog geen sprake van uniformiteit in de beantwoording van de vraag of bij uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijk wel of niet een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Onduidelijk is daarom of uit het BMA-advies van 2 juni 2014 kan worden afgeleid dat bij het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid een medische noodsituatie zal ontstaan (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2627).
5.4
In het BMA-advies van 30 oktober 2017 staat dat eiser, onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige, in staat is te reizen. De enkele stelling dat eerdere vluchten zijn geannuleerd vanwege zijn medische situatie is onvoldoende om niet van de juistheid van het BMA-advies uit te gaan.
5.5
Nu in het BMA-advies is geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie bij het uitblijven van behandeling, heeft verweerder de beschikbaarheid van behandeling in het land van herkomst en de feitelijke toegankelijkheid daartoe voor eiser niet nader te hoeven onderzoeken. Verweerder heeft derhalve in zoverre ook niet in hoeven gaan op de daartegen gerichte bezwaargronden. Ook de daartegen gerichte beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.
5.6
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiser heeft kunnen afzien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.