ECLI:NL:RBDHA:2018:11901
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Nederlandsche Bank inzake Coulanceregeling en schadevergoeding na faillissement
In deze zaak hebben eisers, die gedupeerden zijn van het faillissement van de Nederlandsche Bank N.V. (hierna: [N.V.]), beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Nederlandsche Bank, dat hen een tegemoetkoming heeft toegekend op basis van de Coulanceregeling. De primaire besluiten van 30 juni 2017 hebben eisers een tegemoetkoming van € 891,72 toegekend, maar het bezwaar tegen het bestreden besluit van 5 december 2017 werd ongegrond verklaard. Eisers hebben vervolgens hun gronden ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 23 augustus 2018.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen inhoudelijke bezwaren hebben tegen de toepassing van de Coulanceregeling en dat de berekening van de tegemoetkoming correct is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij menen recht te hebben op een hoger bedrag dan datgene dat hen is uitgekeerd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat eisers geen procesbelang hebben, omdat het niet uitgesloten is dat zij met deze procedure alsnog een hogere tegemoetkoming kunnen verkrijgen.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en stelt zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dit moet worden opgevat als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank wijst erop dat voor schadevergoeding in het kader van het faillissement van [N.V.] de civiele rechter bevoegd is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.