ECLI:NL:RBDHA:2018:11901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Nederlandsche Bank inzake Coulanceregeling en schadevergoeding na faillissement

In deze zaak hebben eisers, die gedupeerden zijn van het faillissement van de Nederlandsche Bank N.V. (hierna: [N.V.]), beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Nederlandsche Bank, dat hen een tegemoetkoming heeft toegekend op basis van de Coulanceregeling. De primaire besluiten van 30 juni 2017 hebben eisers een tegemoetkoming van € 891,72 toegekend, maar het bezwaar tegen het bestreden besluit van 5 december 2017 werd ongegrond verklaard. Eisers hebben vervolgens hun gronden ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 23 augustus 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen inhoudelijke bezwaren hebben tegen de toepassing van de Coulanceregeling en dat de berekening van de tegemoetkoming correct is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij menen recht te hebben op een hoger bedrag dan datgene dat hen is uitgekeerd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat eisers geen procesbelang hebben, omdat het niet uitgesloten is dat zij met deze procedure alsnog een hogere tegemoetkoming kunnen verkrijgen.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en stelt zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dit moet worden opgevat als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank wijst erop dat voor schadevergoeding in het kader van het faillissement van [N.V.] de civiele rechter bevoegd is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/387

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 oktober 2018 in de zaak tussen

[eisers] en [eisers] , te [plaats] , eisers

en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. A.H.T. van Gijssel).

Procesverloop

Bij besluiten van 30 juni 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder eisers een tegemoetkoming toegekend op basis van het Koninklijk Besluit van 27 maart 2017, gepubliceerd in de Staatscourant 2017 van 11 april 2017, nr. 20129 (hierna: de Coulanceregeling.
Bij besluit van 5 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.
De reactie van eisers d.d. 16 december 2017 op dit besluit is door verweerder onder verwijzing naar artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroepschrift naar de rechtbank gezonden. Eisers hebben nadere gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018.
Eisers zijn in persoon verschenen, vergezeld van [X] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] , bijgestaan door
[persoon 2] .

Overwegingen

1. Eisers hadden een gezamenlijke bankrekening bij Van der [N.V.] N.V. (hierna: [N.V.] ). Op 16 december 2005 is het faillissement uitgesproken van [N.V.] . Als gevolg van het faillissement hebben eisers destijds, in het kader van het depositogarantiestelsel, een vergoeding ontvangen van in totaal € 66.000,-.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 27 december 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:423) geoordeeld dat [verweerder] - vanwege een onjuiste omzetting van de destijds geldende richtlijn depositogarantiestelsels - te weinig wettelijke rente over de vergoeding van deposito’s uit hoofde van het depositogarantiestelsel had uitgekeerd aan de depositohouders van [verweerder] N.V.
Deze uitspraak heeft er toe geleid dat de Minister van Financiën, ter tegemoetkoming aan depositohouders van andere gefailleerde banken, zoals [N.V.] , heeft besloten deze depositohouders alsnog, op verzoek, een tegemoetkoming te verstrekken voor de eerder niet uitgekeerde wettelijke rente. Deze regeling is vastgelegd in de Coulanceregeling.
2 Eisers hebben op 16 juni 2017 een aanvraag bij verweerder ingediend voor het verkrijgen van een tegemoetkoming ingevolge de Coulanceregeling.
3 Verweerder heeft eisers bij de primaire besluiten een bedrag toegekend van ieder
€ 891,72. Dit bedrag bestaat uit een bedrag aan wettelijke rente over de uitkeringen uit de depositogarantieregeling, vermeerderd met een bedrag aan rente-op-rente volgens de tabel voor niet-handelstransacties. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de tegemoetkomingen gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering van de primaire besluiten.
4 Eisers betogen -samengevat weergegeven- dat zij een tegemoetkoming willen omdat zij gedupeerd zijn door het faillissement van [N.V.] . Het gaat niet zozeer om de Coulanceregeling op zichzelf als wel om het destijds onrechtmatig inroepen van de noodregeling. Als gevolg daarvan hebben de gewone rekeninghouders, anders dan de grote schuldeisers, meerdere jaren in onzekerheid verkeerd over de terugbetaling van hun (spaar)tegoeden. Er dient alsnog een berekening te komen over aanvullende of misgelopen rente van de toenmalige rekeninghouders. Door een schadeloosstelling kan het geschonden imago en het verlies van vertrouwen in de bankensector worden hersteld.
5 De rechtbank merkt ambtshalve het volgende op.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 26 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU4987) is de Nederlandsche Bank een naamloze vennootschap, dat wil zeggen een privaatrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Zij is dan ook geen rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld en geen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Bepalend voor de vraag of verweerder kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, is de vraag of haar één of meer overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
Ingevolge artikel 1 van de Coulanceregeling wordt aan de Nederlandsche Bank toestemming verleend om ten laste van ’s Rijks schatkist een tegemoetkoming te verstrekken die in overeenstemming is met de bepalingen van het Besluit. Hieruit volgt dat aan de Nederlandsche Bank een overheidstaak is opgedragen en dat haar daarvoor de benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. De Nederlandsche Bank is ten aanzien van die overheidstaken dan ook een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6 Verweerder betoogt dat eisers geen procesbelang hebben bij deze procedure omdat het resultaat dat zij nastreven, namelijk een compromis of een minnelijke schikking, met deze procedure niet kan worden bereikt. Voor dit standpunt beroept verweerder zich op jurisprudentie van de Afdeling waaruit blijkt dat het doel dat degene die beroep heeft ingesteld voor ogen staat, ook daadwerkelijk met dit rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:636).
7.1
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank is van oordeel dat, nu eisers menen bij wijze van genoegdoening recht te hebben op een hoger geldbedrag dan zij hebben uitgekeerd gekregen via het depositogarantiestelsel en de Coulanceregeling, en niet op voorhand uitgesloten is dat zij dit resultaat kunnen bereiken met de onderhavige procedure, procesbelang moet worden aangenomen. In het beroepschrift is gesteld dat er alsnog een berekening dient te komen over aanvullende of misgelopen rente van de toenmalige rekeninghouders van [N.V.] . Voor een beperkte opvatting van het begrip procesbelang zoals verweerder in dit geval voorstaat, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Dit betekent dat eisers ontvankelijk zijn in hun beroep en dat de rechtbank tot een inhoudelijke toetsing kan overgaan.
7.2
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eisers geen bezwaren van inhoudelijke aard tegen de toepassing van de Coulanceregeling hebben aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat verweerder het bedrag van de tegemoetkoming onjuist heeft berekend. Ter zitting hebben eisers, desgevraagd, verklaard dat de berekening van de rente op correcte wijze is gebeurd.
7.3
Om die reden dient het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.4
Voor zover het beroep moet worden opgevat als een verzoek om schadevergoeding ten gevolge van het faillissement van [N.V.] dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren omdat daarover geen besluit voorligt van een bestuursorgaan. De bestuursrechter is bevoegd ingeval een belanghebbende na voorafgaand bezwaar beroep instelt tegen een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan. Zoals onder 5 van deze uitspraak is overwogen is de Nederlandsche Bank een privaatrechtelijke rechtspersoon, tenzij aan haar een overheidstaak is opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend. Aangezien de Nederlandsche Bank, anders dan ingeval van de Coulanceregeling, geen bestuursorgaan is voor zover het gaat om (de afwikkeling van) het faillissement van [N.V.] , is de bestuursrechter onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Voor het verkrijgen van schadevergoeding op die grondslag dienen eisers zich te wenden tot de civiele rechter.
Ter zitting hebben eisers betoogd dat verweerder de brief van 16 december 2017 ten onrechte ter behandeling als beroep naar de bestuursrechter heeft doorgestuurd en hen niet direct heeft doorverwezen naar de civiele rechter. Eisers menen dat dit een tekortkoming is van de Nederlandsche Bank.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De brief van 16 december 2017 is opgesteld naar aanleiding van de beslissing op bezwaar van 5 december 2017 over de rentevergoeding op grond van de Coulanceregeling. Tegen die beslissing stond beroep open bij de bestuursrechter. Het verzoek om termijnverlenging in de brief wijst erop dat eisers een vervolgprocedure op het oog hadden. Bovendien was uit de inhoud van die brief niet op voorhand duidelijk dat zij het eens waren met de rentevergoeding.
7.5
Gelet op het vorenstaande in 7.4 verklaart de rechtbank zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen, voor zover dat ziet op de schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
-verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen voor zover het beroep moet worden opgevat als een verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, en mr. J.J.P. Bosman, en mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.