Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] en 5 anderen, appellanten,
(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en
De Nederlandsche Bank N.V.,
(DNB),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
DNB heeft er in haar verweerschrift van 16 december 2015 op gewezen dat de curatoren van DSB op 3 december 2015 een aanbod hebben gedaan aan de schuldeisers van DSB, inhoudend dat hun volledige vordering wordt vergoed. Daarbij heeft DNB tevens erop gewezen dat in het aanbod is bepaald dat de schuldeisers door de aanvaarding daarvan afstand doen van alle aanspraken die zij in verband met de claim op DSB tegen derden mochten hebben of zouden verkrijgen.
Het College is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat artikel 10, eerste lid (oud) niet anders gelezen kan worden dan dat binnen drie maanden na het in werking stellen van het garantiestelsel tot uitkering van de vergoeding dient te worden overgegaan. Deze bepaling is voorts onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig, zodat appellanten hierop in beginsel een beroep kunnen doen. Verder blijkt uit het tweede lid van artikel 10 (oud) dat slechts in speciale gevallen deze termijn op verzoek van het garantiestelsel verlengd mag worden. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest.
Het College zal de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit van 5 maart 2012 in zoverre vernietigen en de jegens appellanten genomen primaire besluiten op hun aanvragen om vergoeding van achtergestelde deposito’s herroepen, onder de bepaling dat DNB wettelijke rente over de vergoeding van die achtergestelde deposito’s is verschuldigd vanaf 19 januari 2010.
Beslissing
- herroept de jegens appellanten genomen primaire besluiten in zoverre en bepaalt dat DNB over de vergoeding van de achtergestelde deposito’s wettelijke rente is verschuldigd vanaf 19 januari 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt DNB op het betaalde griffierecht van € 248,-- aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt DNB in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 992,--.