ECLI:NL:RBDHA:2018:11809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij haar referent te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet was aangetoond. Eiseres en referent hadden op 15 januari 2011 een traditioneel huwelijk gesloten, maar de rechtbank oordeelde dat dit huwelijk niet als rechtsgeldig kon worden aangemerkt volgens het internationaal privaatrecht. Eiseres had slechts twintig dagen samengewoond met referent en er was geen bewijs van een duurzame en exclusieve relatie. Eiseres voerde aan dat het huwelijk rechtsgeldig was en dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, maar de rechtbank volgde de redenering van de staatssecretaris. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent was verbroken voordat referent in Nederland arriveerde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is referent ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Eritrese nationaliteit. Referent is op 18 september 2014 in het bezit gesteld van een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 19 november 2014 namens eiseres een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend. Bij besluit van 12 maart 2015 is deze aanvraag afgewezen. Op 30 juni 2015 heeft referent namens eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet is aangetoond. Vooropgesteld wordt dat het door eiseres en referent op 15 januari 2011 gesloten traditionele huwelijk niet kan worden aangemerkt als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Van een partnerschapsrelatie tussen eiseres en referent is ook geen sprake geweest, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een duurzame en exclusieve relatie met referent heeft gehad. Zo hebben eiseres en referent slechts twintig dagen samengewoond, is er geen goede reden gegeven waarom zij niet langer hebben samengewoond, kenden zij elkaar voor de huwelijksplechtigheid nauwelijks, hebben zij gedurende de drie jaar dat eiser na zijn vlucht in Soedan woonde geen inspanningen verricht om weer bij elkaar te komen en hebben zij in die periode niet één keer direct contact met elkaar gehad. Als al op grond van de samenwoning het bestaan van een partnerschapsrelatie zou worden aangenomen, dan dient deze relatie als verbroken te worden beschouwd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij en referent een rechtsgeldig huwelijk hebben gesloten, nu de inschrijving van een huwelijk in de Kebabi geen voorwaarde naar Eritrees burgerlijk recht is om een huwelijk als rechtsgeldig aan te merken. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook ten onrechte afgewezen. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat zij het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie met referent middels een door hen ondertekende huwelijksakte aannemelijk heeft gemaakt. Door ondertekening van deze akte hebben eiseres en referent verklaard een duurzame en exclusieve relatie te hebben. Het vereiste van samenwoning doet niet ter zake, nu zij door het sluiten van het huwelijk reeds de intentie hebben gehad om samen te wonen zodra referent in Nederland was gearriveerd en zij in Eritrea gedurende een periode hebben samengewoond. Het vereiste van samenwonen is ook in strijd met het bepaalde in Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Tot slot heeft verweerder ten onrechte de partnerschapsrelatie als verbroken beschouwd. Eiseres heeft vliegtickets en een bewijs van toegang van referent tot Soedan overgelegd, waaruit blijkt dat referent gedurende een maand met eiseres in Soedan heeft verbleven. Bovendien verwachten zij samen een kind, hetgeen door verweerder geheel terzijde is geschoven. In beroep heeft eiseres nog de vertaalde verklaringen van de islamitische commissie in de regio Balsatou en een verklaring van de bevestiging van het huwelijk door familieleden van eiseres en referent overgelegd.
4. In het verweerschrift van 12 december 2017 heeft verweerder in correctie op het bestreden besluit overwogen dat een Eritrees religieus huwelijk ook zonder inschrijving in de Kebabi als rechtsgeldig moet worden beschouwd. Verweerder gaat er dan ook van uit dat eiseres en referent een huwelijk hebben gesloten en gedurende een periode van twintig dagen hebben samengewoond. Er is dan ook sprake geweest van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. De gezinsband is echter reeds vóór binnenkomst van referent in Nederland verbroken. Om die reden wordt de mvv-aanvraag van eiseres afgewezen. Nu alsnog is uitgegaan van het bestaan van een huwelijk tussen eiseres en referent, bestaat er volgens verweerder geen aanleiding om tot intrekking van het bestreden besluit over te gaan vanwege het onjuist ingenomen standpunt over de rechtsgeldigheid van het huwelijk.
5. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(a.) de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
(b.) de vreemdeling die als partner van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit het verweerschrift blijkt dat verweerder aanneemt dat er tussen eiseres en referent een geldig Eritrees (religieus) huwelijk is gesloten maar zich op het standpunt stelt dat de feitelijke gezinsband na het sluiten van dit huwelijk is verbroken. Nu verweerder eiseres niet langer tegenwerpt dat zij geen geldig huwelijk heeft gesloten, laat de rechtbank de beoordeling van de beroepsgronden die betrekking hebben op de omstandigheid dat een Eritrees religieus huwelijk als een rechtsgeldig huwelijk dient te worden beschouwd buiten beschouwing. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond die betrekking heeft op de omstandigheid dat eiseres als de partner van referent dient te worden aangemerkt omdat sprake zou zijn van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Ingevolge het beleid neergelegd in paragraaf C2/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) toetst verweerder slechts of aan de voorwaarden van partnerschap is voldaan, indien het huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Aangezien een kerkelijk huwelijk volgens de Eritrese wetgeving rechtsgeldig is, is voor de boordeling of sprake is van een partnerschapsrelatie volgens het geldende beleid geen ruimte meer.
7. Gelet op het voorgaande, is tussen partijen enkel nog in geschil of de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent als verbroken dient te worden beschouwd.
7.1.
Ingevolge paragraaf C2/4.1. van de Vc 2000 moet referent aantonen dat zijn echtgenote op het moment van zijn binnenkomst in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Verweerder wijst de aanvraag in ieder geval af als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres op het moment van zijn binnenkomst in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorde en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken was. Hiertoe heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiseres en referent weliswaar twintig dagen hebben samengewoond, maar dat er geen goede reden is gegeven waarom het samenwonen is geëindigd. Dat referent vanwege dienstplichtontduiking het land heeft moeten verlaten, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Er is dan ook geen asielgerelateerde reden waarom de samenwoning van eiseres en referent is geëindigd. Dat referent in het onderhoud van eiseres heeft voorzien door het overmaken van geld en het achterlaten van schapen bij zijn familie, komt weliswaar naar voren in de verklaring van de familie maar is niet door middel van objectieve verklaringen onderbouwd. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij referent na 10 februari 2011 niet meer heeft gezien, terwijl referent tijdens zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij pas in april 2011 het land heeft verlaten. Eiseres was er bovendien niet van op de hoogte dat referent het land had verlaten, nu zij elkaar hierover van tevoren niet hadden gesproken. In tegendeel eiseres en referent hebben in de drie jaar dat referent in Soedan verbleef niet één keer direct contact met elkaar gehad noch inspanningen verricht om weer bij elkaar te komen. Dat er geen communicatienetwerk aanwezig was, is een onvoldoende verklaring voor het niet kunnen hebben van direct contact. Nu het voor referent wel mogelijk was om direct contact te hebben met een familielid, had eiseres immers bij dat familielid contact op kunnen nemen met referent. Eiseres heeft echter pas in 2015 voor het eerst weer direct contact met referent gehad. Dat referent in januari 2017 naar Soedan is afgereisd, daar een maand met eiseres heeft verbleven en dat eiseres en referent een kind gekregen hebben, maakt niet dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet verbroken was. Het verblijf in Soedan heeft immers pas na inreis van referent in Nederland, wat het toetsmoment in het geldende beleid is, plaatsgevonden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.