In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1932, heeft op 11 april 2017 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 september 2017 is afgewezen. De staatssecretaris heeft de aanvraag ongegrond verklaard op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afhankelijk is van haar kinderen in Nederland of dat zij niet terug kan naar Irak.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2018 heeft eiseres verklaard dat zij vanwege medische redenen en slechte leefomstandigheden Irak heeft verlaten. Eiseres heeft aangevoerd dat zij is verstoten door haar dochters in Irak en dat zij nu afhankelijk is van haar kinderen in Nederland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De verklaringen van haar dochters werden als onvoldoende objectief beschouwd, en de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiseres in Irak op straat zou worden gezet of dat zij geen toegang zou hebben tot medische zorg.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische situatie van eiseres niet ernstig genoeg is om te voldoen aan de hoge lat die is gesteld in het arrest Paposhvili van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Bovendien is vastgesteld dat de kinderen van eiseres al lange tijd in Nederland wonen, wat de claim van 'more than normal emotional ties' ondermijnt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen.