ECLI:NL:RBDHA:2018:11750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres wegens onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag was ingediend door de referent, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had. De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt, omdat zij geen officiële identificerende documenten had overgelegd. De rechtbank stelde vast dat de door eiseres overgelegde indicatieve bewijsstukken niet voldoende overtuigend waren om haar identiteit vast te stellen. Eiseres had weliswaar een residence card en andere documenten overgelegd, maar deze werden niet als substantieel bewijs beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet in bewijsnood verkeerde, omdat zij niet had aangetoond dat het voor haar onmogelijk was om identificerende documenten te verkrijgen. De rechtbank volgde de nieuwe gedragslijn van verweerder, die vereist dat een vreemdeling zowel de familierelatie als zijn identiteit moet aantonen met officiële documenten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder niet gehouden was aanvullend onderzoek te doen naar de identiteit van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om voldoende bewijs te leveren van hun identiteit en de gevolgen van het ontbreken van officiële documenten in het asielproces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ten behoeve van eiseres, ingediend door [referent] (referent), afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen referent en de tolk B. Habte. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1995 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiseres verblijft thans in Ethiopië en stelt gehuwd te zijn met referent. Aan referent is op 27 oktober 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft namens eiseres op 15 januari 2016 een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft geen officiële identificerende documenten overgelegd. Volgens verweerder verkeert eiseres op dit punt niet in bewijsnood, omdat er geen afdoende verklaring is gegeven voor het ontbreken van officiële identificerende documenten. Daarnaast heeft eiseres haar identiteit ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt. Verder heeft eiseres ook geen documenten overgelegd die het bestaan van een geldig huwelijk tussen haar en referent aantoont.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt haar aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingewilligd dient te worden. De identiteit van eiseres blijkt uit de overgelegde residence card, waar een uniek registratienummer op staat. Het is opmerkelijk dat verweerder de residence card niet aanmerkt als bewijsstuk om de identiteit vast te stellen, omdat in andere beslissingen de residence card juist wordt genoemd als bewijsmiddel om de identiteit vast te stellen. Verder heeft eiseres in beroep nog een doopakte en Ethiopische identiteitskaart overgelegd. Verweerder veronderstelt dat alle Eritreeërs in het bezit zijn van documenten, maar dat is blijkens de overgelegde e-mailwisseling tussen Vluchtelingenwerk en professor [X] niet juist. Eiseres verkeert in bewijsnood ten aanzien van het verkrijgen van documenten, nu zij zich niet tot de Eritrese autoriteiten kan wenden en dit niet van haar noch van anderen namens haar kan worden gevergd. Eiseres verwijst naar artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2013 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Voorts verwijst eiseres nog naar een artikel van de NRC van 9 juni 2016; het Tweede Kamer debat van 30 juni 2016 en de vragen van de Tweede Kamerleden Azmani en Sjoerdsma; een expert opinion van de Migration Law Clinic van de Vrije Universiteit Amsterdam, ‘The 'bewijsnood' policy of the Dutch immigration service: A correct interpretation of the Family Reunification Directive or an unlawful procedural hurdle?’, onder begeleiding van Prof. Pieter Boeles en Dr. Evelien Brouwer en het antwoord van verweerder op vraag 9 van het Tweede Kamerlid Van Dijk, Vergaderjaar 2016-2017, nummer 2249. Niet valt in te zien dat verweerder geen interview met eiseres en referent heeft gehouden om de identiteit, nationaliteit en familierelatie vast te stellen. Tot slot is eiseres van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(a.) de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.
5.2.
In zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354) heeft verweerder zijn nieuwe vaste gedragslijn neergelegd. Dit aangepaste beoordelingskader is van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen. In de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De Afdeling begrijpt de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
5.3
De rechtbank overweegt dat eiseres geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd waaruit haar identiteit of nationaliteit blijkt. Verweerder heeft vervolgens conform de nieuwe gedragsrichtlijn de door eiseres overgelegde onofficiële documenten in de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zicht terecht op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde indicatieve bewijsstukken niet voldoende overtuigend zijn om haar identiteit vast te stellen. De overgelegde kopie van een residence card kan niet worden aangemerkt als substantieel bewijs, omdat de inhoud van het document niet overeenkomt met de verklaringen van eiseres. Op de residence card staat immers een identiteitskaartnummer vermeldt, terwijl uit de verklaringen van eiseres volgt dat zij nooit in het bezit is geweest van een identiteitskaart. Ook komt de geboortedatum van eiseres op de residence card niet overeen met de geboortedatum die eiseres in haar aanvraag heeft doorgegeven. De residence card is niet voorzien van een pasfoto. Daarnaast betreft de overgelegde residence card een kopie, waardoor het document niet kan worden onderzocht op echtheid. Dit geldt ook voor de in de beroepsfase overgelegde doopakte. Bovendien is de doopakte niet vertaald, niet voorzien van een pasfoto en is niet duidelijk op basis van welk brondocument het document is afgegeven. In de beroepsfase heeft eiseres ook een Ethiopisch identiteitsdocument overgelegd. Dit bewijsstuk kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat het document niet is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst. Het lijkt er derhalve op dat dit document enkel op basis van eiseres haar eigen verklaringen is opgemaakt. Aan dit document kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiseres hieraan wenst te zien. Daarnaast komt de geboortedatum op het document niet overeen met de geboortedatum van eiseres op de residence card en de geboortedatum die is doorgegeven bij de aanvraag. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen andere onofficiële documenten omtrent haar identiteit heeft kunnen overleggen.
Van strijd met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is, gelet op de voorgaande Afdelingsuitspraak, geen sprake, aangezien de beslissing tot afwijzing van het verzoek om gezinshereniging niet alleen is gebaseerd op het ontbreken van officiële bewijsstukken.
5.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van documenten met betrekking tot haar identiteit en nationaliteit en dat derhalve sprake is van bewijsnood. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft onderbouwd dat het voor haar persoonlijk onmogelijk is om over een identiteitsdocument te beschikken. Verweerder heeft terecht gewezen op het EASO rapport van mei 2015 en het Algemeen ambtsbericht Eritrea van 6 februari 2017, waarin staat dat alle Eritreeërs boven de 18 jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart. Eiseres heeft niet uitgelegd wat de reden is dat zij geen identiteitsdocument aan heeft gevraagd en heeft verkregen, ondanks dat het vanaf 18 jaar verplicht is een dergelijk document te bezitten. Eiseres heeft niet concreet toegelicht hoe zij zonder officiële identiteitsdocumenten heeft geleefd in Eritrea.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het erg moeilijk is om aan identiteitsdocumenten te komen bij de Eritrese autoriteiten en dat, hoewel identiteitsdocumenten in het algemeen beschikbaar zijn, veel Eritreeërs feitelijk niet over deze documenten beschikken. Van Eritrese vluchtelingen en hun gezinsleden kan volgens eiseres niet worden verlangd dat zij contact opnemen met hun eigen autoriteiten om officiële documenten aan te vragen. In dit verband heeft eiser verwezen naar de onder rechtsoverweging 3 genoemde bronnen. Hoewel verweerder van eiseres noch van referent verwacht dat zij zich tot de Eritrese autoriteiten wenden, kan verweerder wel van eiseres verwachten dat zij aannemelijk weet te maken waarom zij niet over identificerende documenten beschikt en hiertoe een op de persoon toegespitste verklaring geeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de door haar overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van bewijsnood, nu dit slechts algemene informatie over Eritrea betreft. In dit licht was verweerder niet gehouden aanvullend onderzoek naar de identiteit van eiseres te doen.
5.5.
Nu verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eiseres haar gestelde identiteit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, behoeft hetgeen eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de feitelijke gezinsband met referent geen bespreking meer.
6. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres en referent in bezwaar te horen, faalt. Van horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake wanneer reeds aanstonds blijkt dat het bezwaar ongegrond is en er geen twijfel over die conclusie mogelijk is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht, rekening houdend met de nieuwe gedragslijn, dat de indicatieve bewijsstukken die in bezwaar en later in de beroepsfase zijn overgelegd niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Bovendien is afgezien van horen, omdat er tegenstrijdigheden in de overlegde documenten zitten, zoals uiteengezet onder rechtsoverweging 5.3. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, van oordeel dat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren en van het horen van eiseres en referent in bezwaar heeft kunnen afzien.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.