ECLI:NL:RBDHA:2018:11750
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres wegens onvoldoende bewijs van identiteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag was ingediend door de referent, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had. De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt, omdat zij geen officiële identificerende documenten had overgelegd. De rechtbank stelde vast dat de door eiseres overgelegde indicatieve bewijsstukken niet voldoende overtuigend waren om haar identiteit vast te stellen. Eiseres had weliswaar een residence card en andere documenten overgelegd, maar deze werden niet als substantieel bewijs beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet in bewijsnood verkeerde, omdat zij niet had aangetoond dat het voor haar onmogelijk was om identificerende documenten te verkrijgen. De rechtbank volgde de nieuwe gedragslijn van verweerder, die vereist dat een vreemdeling zowel de familierelatie als zijn identiteit moet aantonen met officiële documenten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder niet gehouden was aanvullend onderzoek te doen naar de identiteit van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om voldoende bewijs te leveren van hun identiteit en de gevolgen van het ontbreken van officiële documenten in het asielproces.