ECLI:NL:RBDHA:2018:11736
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing faillissement in geschil tussen ex-echtelieden over alimentatie en woningwaarde
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van de verweerder, ingediend door de verzoekster. De verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. S.H. Broeseliske, vorderde faillietverklaring van de verweerder, die ook haar ex-echtgenoot is. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het faillissement niet bedoeld is om een (verdelings-)geschil tussen ex-echtelieden op te lossen.
De verzoekster stelde dat zij een vordering van € 17.637,84 op de verweerder had wegens achterstallige kinderalimentatie, wat door de verweerder niet werd betwist. Daarnaast claimde de verzoekster een vordering uit hoofde van betaalde hypotheek en premies levensverzekering met betrekking tot hun gezamenlijke woning. De rechtbank merkte op dat de verzoekster geen concrete hoogte van deze vordering had gesteld, waardoor deze buiten beschouwing werd gelaten.
De partijen waren in een geschil verwikkeld over de waarde van hun gezamenlijke woning, die volgens de verzoekster € 456.000,- waard was, terwijl de verweerder een hogere waarde stelde. De rechtbank concludeerde dat er voldoende verhaal was voor de vordering van de verzoekster en dat de verweerder bereid was om de alimentatievordering te voldoen door middel van verrekening met zijn deel van de overwaarde van de woning. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster geen voldoende belang had bij het faillissementsverzoek, aangezien de uitkomst van de lopende procedure over de woningverdeling afgewacht kon worden.
De rechtbank besloot dat een faillissement niet de juiste weg was om het geschil tussen de ex-echtelieden op te lossen en wees het verzoek tot faillietverklaring af. De beslissing werd genomen door mr. R. Cats, in aanwezigheid van griffier C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B.