Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen, waarbij twee van hen zijn veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van vier jaar en drieënhalf jaar voor het bezit van 615 kilo cocaïne. De derde man, de huurder van de loods waarin de cocaïne werd aangetroffen, is vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de huurder wist dat de cocaïne in zijn loods was opgeslagen, aangezien de cocaïne was verpakt in dozen en er geen bewijs was van zijn wetenschap, zoals DNA of vingerafdrukken.
De straffen voor de veroordeelde mannen zijn lager uitgevallen dan de eis van de officier van justitie, die was gebaseerd op de invoer van cocaïne, waarvoor een zwaardere straf had kunnen worden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de invoer niet ten laste was gelegd en dat er sprake was van een vormverzuim in het onderzoek tegen een van de mannen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 22 februari, 16 mei en 18 september 2018, waarbij de vordering van de officier van justitie en de verdediging zijn gehoord.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de loods, en heeft hem vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook een aantal inbeslaggenomen goederen behandeld, waarbij sommige voorwerpen zijn onttrokken aan het verkeer en andere zijn teruggegeven aan de rechthebbenden. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.