ECLI:NL:RBDHA:2018:11638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
C/09/548545 / HA ZA 18-213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor verlies van overwaarde woning na strafvorderlijk beslag

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 26 september 2018, staat de aansprakelijkheid van de Staat centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door Stichting Beheer Clientengelden Albrandswaard, heeft een zekerheidsstelling ondertekend voor de overwaarde van haar woning. Deze woning werd verkocht om een strafvorderlijk beslag op te heffen, dat was gelegd in het kader van een ontnemingsmaatregel tegen haar ex-partner. Na de verkoop van de woning, waarbij de overwaarde aan het Openbaar Ministerie werd uitgekeerd, stelt eiseres dat de Staat aansprakelijk is voor het verlies van deze overwaarde. De rechtbank oordeelt dat het beroep op verjaring wordt gehonoreerd, en dat de vorderingen van eiseres zijn verjaard. De rechtbank overweegt dat eiseres op de hoogte was van de schade en de aansprakelijke partij, en dat de verjaringstermijn is begonnen op 9 februari 2011. De rechtbank concludeert dat de vordering op basis van dwaling en misbruik van omstandigheden eveneens is verjaard. De Staat wordt niet onrechtmatig geacht te hebben gehandeld, en de vorderingen van eiseres worden afgewezen. Eiseres en de Stichting worden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/548545 / HA ZA 18-213
Vonnis van 26 september 2018
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] te [plaats] ,

2.
STICHTING BEHEER CLIENTENGELDEN ALBRANDSWAARDte Rhoon,
eiseressen,
advocaat mr. H.M. Hueting te Rhoon,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] , de Stichting en de Staat genoemd worden. Met [eiseres sub 1 c.s.] worden eiseressen gezamenlijk (in enkelvoud) aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 februari 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 27 juni 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 augustus 2018.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.3.
Het proces-verbaal van comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over dit proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
In 2003 heeft [eiseres sub 1] samen met de heer [A] een boerderijwoning gekocht gelegen aan [adres] (hierna: de woning). [eiseres sub 1] heeft deze aankoop gefinancierd met circa € 100.000 aan eigen middelen en met een hypothecaire lening. Op 30 augustus 2007 is [eiseres sub 1] enig eigenaar geworden van de woning.
2.2.
[eiseres sub 1] heeft de woning tot 3 juli 2008 bewoond met haar toenmalige partner de heer [X] (hierna: [X] ).
2.3.
Op 3 juli 2008 heeft [eiseres sub 1] aangifte gedaan van bedreiging en mishandeling door [X] . Bij deze aangifte heeft [eiseres sub 1] aan de politie laten weten dat [X] over een automatisch vuurwapen beschikte en dat hij een hennepkwekerij in de woning had ingericht. Vervolgens is [eiseres sub 1] door de politie ondergebracht op een onderduikadres.
2.4.
De aangifte heeft geleid tot een doorzoeking van de woning op 4 juli 2008, waarbij het vuurwapen en de hennepkwekerij zijn aangetroffen en [X] is aangehouden.
2.5.
In de periode van 4 tot en met 8 juli 2008 is [X] door de politie meermalen als verdachte gehoord.
2.6.
Op 14 juli 2008 is [eiseres sub 1] aangehouden en gehoord in verband met de verdenking van overtreding van de Opiumwet.
2.7.
Op 22 juli 2008 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen [X] een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ontnemingsmaatregel ten laste van [X] . Op dezelfde dag is conservatoir (ander)beslag gelegd op de woning, dat op 30 juli 2008 aan [eiseres sub 1] is betekend.
2.8.
Nadat [eiseres sub 1] aangifte had gedaan tegen [X] had zij geen middelen om de hypotheeklasten van de woning te betalen en wilde zij niet langer wonen in de woning waarin zij zoveel ellende had beleefd. Zij wilde daarom de woning verkopen.
2.9.
Op 1 augustus 2008 heeft [eiseres sub 1] de woning verkocht aan de heer [B] (hierna: [B] ) voor een koopsom van € 325.000. De koopovereenkomst is diezelfde datum getekend op het kantoor van [het notariskantoor] (hierna: het notariskantoor) bij notaris [de notaris] (hierna: de notaris).
2.10.
Bij brief van 1 augustus 2008 heeft de toenmalige advocaat van [eiseres sub 1] , mr. A. Atema, aan het openbaar ministerie (hierna: OM) verzocht om - met het oog op de verkoop van de woning - het conservatoire (ander)beslag op te heffen. In de brief heeft mr. Atema voorgesteld dat van de opbrengst van de verkoop de hypotheekschuld wordt afbetaald, dat het restant bij de notaris in depot blijft ten behoeve van het OM en dat het beslag wordt opgeheven. Hij geeft aan dat hij hierover telefonisch overleg heeft gevoerd met de notaris aan wie mr. Atema ook een kopie van deze brief heeft verzonden.
2.11.
In reactie hierop heeft het OM bij brief van 5 augustus 2008 laten weten dat het niet onwelwillend tegenover het verzoek stond, maar dat het eerst wilde weten welk deel van de opbrengst van de verkoop van de woning naar het OM zal worden overgemaakt.
2.12.
Nadat [X] een aantal zaken uit de woning had verwijderd, heeft [B] zich op het standpunt gesteld dat hij nog slechts het bedrag van de executiewaarde van de woning zou willen betalen. Daarom heeft [eiseres sub 1] de woning op 26 oktober 2008 ook verkocht aan een ander, mevrouw [C] , voor een koopsom van € 326.000.
2.13.
Bij brief van 29 oktober 2008 heeft mr. [de kandidaat-notaris] , als kandidaat-notaris verbonden aan het notariskantoor (hierna: de kandidaat-notaris), werkzaam in opdracht van [eiseres sub 1] , de getekende koopovereenkomsten aan het OM gezonden. Daarbij schreef hij dat een tweede koper voor de woning was gevonden. Hij heeft aan het OM verzocht om zo spoedig mogelijk te laten weten aan welke koopovereenkomst het OM haar medewerking kon verlenen en of het OM kon instemmen met doorhaling van het conservatoir (ander)beslag tegen deponering van de overwaarde van de woning op de bankrekening van het OM.
2.14.
Bij brief van 30 oktober 2008 heeft het Bureau Ontnemingswetgeving OM aan de officier van justitie toestemming gevraagd om mee te werken aan de onderhandse verkoop van de woning.
2.15.
Op 14 november 2008 heeft de kandidaat-notaris namens het notariskantoor het OM nogmaals verzocht om akkoord te gaan met de onderhandse verkoop van de woning.
2.16.
Bij brief van 19 november 2008 heeft het OM aan het notariskantoor een volmacht tot doorhaling van het conservatoir beslag toegestuurd alsmede een verklaring inhoudende een onherroepelijke volmacht van [eiseres sub 1] (hierna: de zekerheidsstelling) met het verzoek deze door [eiseres sub 1] te laten tekenen. De zekerheidsstelling luidt voor zover hier van belang als volgt:
“De ondergetekende,
mevrouw [eiseres sub 1] , wonende te [adres] , geboren in de gemeente [de gemeente] op [geboortedatum] ,
verklaart bij deze onherroepelijk volmacht te geven aan Notariskantoor [het notariskantoor] vestiging [vestiging] om van de verkoopopbrengst van EUR 326.000,-- inzake de onroerende zaak gelegen aan [adres]een totaalbedrag van EUR 103.149,94over te maken op Rabobankrekening [rekeningnummer] ten name van het Bureau Ontnemingswetgeving
Openbaar Ministerie te Leeuwarden, onder vermelding van “zekerheidsstelling [X]
/ parketnummer [nummer 1] ”.
Deze onherroepelijke volmacht wordt gedaan als zekerheidsstelling ten behoeve van de ontnemingsvordering die het Openbaar Ministerie tegen de heer [X] , inzake parketnummer [nummer 1] , heeft ingesteld.
Het conservatoire (ander)beslag, ex artikel 94a lid 3 Sv, op de bovengenoemde onroerende zaak zal na ondertekening van deze verklaring door de notaris worden opgeheven, waarna het beslag overgaat op het geldbedrag van EUR 103.149,94 alsmede op de door het Openbaar Ministerie te generen heffingsrente daarover van af het tijdstip van ontvangst.”
2.17.
Op 20 november 2008 heeft [eiseres sub 1] , in aanwezigheid van de kandidaat-notaris, de zekerheidsstelling getekend. De notaris heeft het bedrag van € 103.149,94 overgemaakt op de bankrekening van het OM.
2.18.
Op 13 januari 2010 is [eiseres sub 1] door de politierechter veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Tegen [eiseres sub 1] heeft het OM geen vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingesteld.
2.19.
Op 6 augustus 2010 heeft de officier van justitie conservatoir beslag onder zichzelf gelegd op het in de zekerheidsstelling bedoelde bedrag van € 103.149,94 tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen maatregel ter ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 191.045 ten laste van [X] . Dit beslag is op 16 augustus 2010 aan [eiseres sub 1] betekend.
2.20.
Bij brief van 5 januari 2011 heeft de toenmalige advocaat van [eiseres sub 1] , mr. Y. Kikkert, aan het OM onder meer het volgende bericht:
“Tot mij wendde zich mevrouw [eiseres sub 1] , wonende te (…), aangaande het volgende.
Cliënte overhandigde mij een exploot betekening conservatoir beslag, waaruit blijkt dat door de Officier van Justitie in het arrondissement Assen conservatoir beslag is gelegd op een bedrag ter hoogte van € 103.149,94. Uit de stukken begrijp ik dat dit beslag is gelegd met het oog op een eventuele ontnemingsvordering tegen de heer [X] .
Het is mij niet duidelijk op basis waarvan beslag is gelegd op betreffende geldbedrag, nu dit in eigendom toebehoort aan cliënte en niet aan de heer [X] .
Gelet op dit alles verzoek ik u het gelegde beslag op te heffen en het geldbedrag aan cliënte te doen toekomen. Dit kan middels mijn derdengeldrekeningnummer (…) t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Rechtshulp Noord (…). Indien u van mening bent dat hiervan geen sprake kan zijn, verzoek ik u mij schriftelijk de gronden voor uw beslissing te doen toekomen.”
2.21.
Op 4 februari 2011 heeft mr. Kikkert een klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering (Sv) over het uitblijven van een last tot teruggave van het bedrag van
€ 103.149,94 ingediend. Het klaagschrift vermeldt voor zover hier van belang het volgende:
“1. Door het Openbaar Ministerie te Assen in de persoon van mr. [de officier van justitie] , officier van justitie is op 28 juli 2008 het woonhuis [adres] onder klaagster, dan wel onder de heer [X] in beslag genomen (bijlage 1). Vervolgens is de woning met toestemming van het Openbaar Ministerie verkocht en is beslag gelegd op het, na aflossing van de hypotheek resterende, bedrag ad € 103.749,94 (bijlage 2).
2. Klaagster was eigenares van de in beslag genomen woning (bijlage 3). Zij heeft geen afstand van die woning gedaan. Evenmin heeft zij die woning door enig strafbaar feit verkregen of onttrokken aan een rechthebbende. Klaagster is dan ook eigenares van het door de verkoop van de woning ontstane geldbedrag. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 94e lid onder a, b en c Sv. Namens klaagster is bij brief d.d. 05 januari 2011 (bijlage 4) het Openbaar Ministerie verzocht over te gaan lot opheffing van het gelegde beslag met uitbetaling van het beslagen bedrag, danwel, indien het Openbaar Ministerie niet over wil gaan tot opheffing van het gelegde beslag, de raadsvrouw van klaagster schriftelijk de gronden hiervoor te doen toekomen. Het beslag is niet opgeheven, noch heeft de raadsvrouw enig bericht ontvangen van het Openbaar Ministerie.
3. Klaagster wordt bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren daarvan, alsmede door het uitblijven van een last tot teruggave van het geldbedrag, omdat klaagster kampt met een aanzienlijke schuldenlast, waarbij een grote schuld bestaat bij de Belastingdienst.
Doordat zij niet over haar geld kan beschikken, heeft zij niet de financiële mogelijkheden uit de schuldenpositie te komen. Hierdoor loopt niet alleen de hoogte van de schulden van klaagster op door rente en bijkomende kosten, maar is zij ook in het dagelijks leven beperkt in haar financiële middelen.
4. Naar het oordeel van klaagster verzet het belang van de strafvordering zich niet tegen de gewaagde teruggave, nu immers buiten redelijke twijfel staat dat klaagster eigenaresse was van de woning en dus haar het resterende geldbedrag toekomt, terwijl er geen sprake is van enige vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen klaagster.”
2.22.
Bij brief van 9 februari 2011 heeft het OM aan mr. Kikkert het volgende meegedeeld:
“In antwoord op uw brief van 5 januari 2011 waarin u vraagt om teruggave van € 103.149,94 aan conservatoir beslag, welk bedrag zou toebehoren aan uw cliënte mevrouw [eiseres sub 1] , bericht ik u als volgt.
Uw cliënte (parketnr. [nummer 2] ) en medeverdachte [X] (parketnr. [nummer 1] ) zijn vervolgd en veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet. Daarnaast is door het openbaar ministerie jegens de heer [X] een ontnemingsprocedure (parketnr. [nummer 1] ) voor een bedrag van € 197.045,- aanhangig gemaakt. Deze zaak is ondertussen onder de rechter en voor onbepaalde tijd aangehouden, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep in de hoofdzaak.
Zoals bekend, woonden de heer [X] en mevrouw [eiseres sub 1] in een boerderij aan het [adres] . Mevrouw [eiseres sub 1] stond te boek als juridisch eigenaar van het pand. Op de boerderij is destijds door het openbaar ministerie onder uw cliënte conservatoir derdenbeslag gelegd tot bewaring van het recht op verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij de heer [X] .
Het pand is in 2003 aangekocht voor een bedrag van circa € 279.000,-. De woning is gefinancierd door een hypothecaire lening van circa € 127.000,- en inbreng van eigen middelen van € 100.000,-. Uit het strafdossier met parketnummer [nummer 1] blijkt uit de verklaringen van de heer [X] en mevrouw [eiseres sub 1] dat deze eigen middelen door beiden in gezamenlijkheid zijn ingebracht.
Het openbaar ministerie stelt zich zodoende op het standpunt dat de heer [X] (mede) rechthebbende is van het bedrag van € 103.149.94. De woning is inmiddels door uw cliënte verkocht, waarmee € 103.149,94 is vrijgekomen. Op dat bedrag is door het openbaar ministerie d.d. 6 augustus 2010 conservatoir beslag gelegd ten laste van de heer [X] tot bewaring van het recht op verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden, zal ik zodoende niet aan uw verzoek tegemoet komen en derhalve het bedrag onder mij houden.”
2.23.
Bij beschikking van 28 april 2011 heeft de rechtbank Assen het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“2.6. De rechtbank gaat op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen
uit van de volgende feiten:
- Op 31 januari 2003 is het woonhuis aan het [adres] gekocht door klaagster en de heer [A] ;
- Op 31 augustus 2007 is het woonhuis toegescheiden aan klaagster;
- Op 28 juli 2008 is conservatoir beslag gelegd op het woonhuis ten laste van [X] ;
- Het woonhuis is met toestemming van het Openbaar Ministerie verkocht en na aftrek van de kosten resteert € 103.149,94;
- Op dit bedrag is op 6 augustus 2010 conservatoir beslag gelegd wederom ten laste van [X].
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Wetboek van Strafvordering een summier karakter draagt en dat derhalve niet van de rechtbank wordt gevergd dat zij in het kader van de onderhavige procedure ten gronde uitzoekt wie als rechthebbende van de overwaarde van de woning dient te worden aangemerkt.
De rechtbank gaat er op grond van de hiervoor genoemde feiten in beginsel van uit dat klaagster als rechthebbende van de overwaarde van de woning kan worden aangemerkt.
2.7.
Nu sprake is van derdenbeslag zal de rechtbank moeten onderzoeken of zich een situatie als bedoeld in artikel 94a, derde of vierde lid Wetboek van Strafvordering voordoet. De rechtbank is van oordeel dat zich een dergelijke situatie voordoet. in het dossier zijn voldoende aanwijzingen dat klaagster wist dat gelden waarmee de woning is betaald en derhalve het inbeslaggenomen geldbedrag middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig was en aan klaagster zijn gaan toebehoren om uitwinning te bemoeilijken of te verhinderen. Tevens wist zij ten tijde van het gaan toebehoren dat deze voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren. Bij de politie heeft klaagster immers verklaard dat zij vanaf het begin dat zij en [X] in de woning aan het [adres] woonden wist dat er een hennepkwekerij in de woning zat. Uit de verklaringen van klaagster en [X] blijkt tevens dat zij steeds over contant geld beschikten waarmee een deel van het aankoopbedrag van de woning is betaald en dat zij dure verbouwingen aan de woning hebben verricht. Klaagster zelf had geen baan en zij heeft bij de politie verklaard dat [X] aan zijn geld kwam door klussen en door hennepkwekerijen. Bovendien heeft klaagster de woning
op naam van haar en de heer [A] laten zetten door middel van een schijnconstructie.
Klaagster heeft ter zitting van de raadkamer verklaard dat zij ten tijde van de aankoop en daarna geen affectieve relatie heeft gehad met [A] , terwijl uit de notariële akte betreffende de toescheiding van de woning blijkt dat zij tegenover de notaris te kennen hebben gegeven dat tussen hen een affectieve relatie bestond en dat zij gedurende langere tijd een gezamenlijke huishouding voerden.
2.8.
De rechtbank acht het op grond van het voorgaande niet onaannemelijk dat te zijner tijd
het inbeslaggenomen geldbedrag in het kader van de tegen [X] aangekondigde
ontnemingsvordering als verhaalsobject zal dienen. Het belang van strafvordering vordert
daarom het voortduren van het conservatoir beslag, zodat het klaagschrift ongegrond moet
worden verklaard.”
2.24.
Bij arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 22 maart 2012 is [X] strafrechtelijk veroordeeld wegens handelen in strijd met de Opiumwet de Wet wapens en munitie. Tegen dit arrest heeft [X] beroep in cassatie ingesteld maar hij heeft dit beroep nadien ingetrokken.
2.25.
Op 26 maart 2014 heeft [X] , in het kader van de procedure tot ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, een schikking getroffen met het OM ter hoogte van € 103.149,94, waarbij afstand is gedaan van de rente daarover. Hierbij is de zekerheidsstelling, door [eiseres sub 1] gegeven, aangewend ter voldoening van het bedrag van de schikking.
2.26.
Op 13 februari 2013 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad vonnis gewezen in een geschil tussen [X] en [eiseres sub 1] over de financiële afwikkeling van hun verbroken samenleving. [X] vorderde hierbij onder meer verdeling van de overwaarde van de woning. In het vonnis is deze vordering afgewezen.
2.27.
Bij (tussen)arrest van 7 oktober 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder meer beslist dat [eiseres sub 1] niet is gehouden een vergoeding wegens overwaarde van de woning aan [X] te betalen.
2.28.
Bij brief van 13 oktober 2014 heeft de opvolgende advocaat van [eiseres sub 1] , mr. J.B.F. Soppe, aan het OM voor zover hier van belang het volgende geschreven:
“In verband met strafrechtelijke vervolging van cliënte en haar toenmalige partner de heer [X] is op 6 augustus 2010 conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van cliënte aan het [adres] . Met toestemming van het Openbaar Ministerie is de woning verkocht en is de opbrengst van € 103.149,94 door de notaris overgeboekt naar het Openbaar Ministerie Bureau Ontnemingswetgeving).
Over deze kwestie is in 2011 door mijn collega reeds gecorrespondeerd en geprocedeerd. Hierbij zend ik u kopieën van de relevante stukken:
- de brief van 5 januari 2011 van mevrouw mr. Y. Kikkert aan het OM (bijlage 1);
- de brief met bijlagen van 9 februari 2011 van het OM aan mr. Kikkert (bijlage 2);
- het klaagschrift van 4 februari 2011 ex artikel 552a Sv en de beschikking van 28 april 2011 van de rechtbank Assen (bijlage 3)
Tegen cliënte is vervolging ingesteld onder parketnummer [nummer 2] ; tegen haar is geen vordering ontneming ingediend. Cliënte is voorwaardelijk veroordeeld. [X] is vervolgd onder parketnummer [nummer 3] en tegen hem is tevens een vordering tot ontneming ingediend. [X] heeft hoger beroep en beroep in cassatie ingesteld tegen zijn veroordeling. [X] heeft het beroep in cassatie in het voorjaar van 2013 ingetrokken en zijn straf inmiddels uitgezeten.
[X] heeft cliënte in rechte betrokken ter zake van verdeling van de beperkte gemeenschap van
goederen. [X] vorderde onder meer veroordeling van cliënte tot betaling aan hem van de helft van de overwaarde van het woonhuis aan de [adres a] . Bij vonnis van 13 februari 2013 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad is de vordering van [X] afgewezen. Ter kennisneming zend ik u hierbij een kopie van tussenvonnis van 5 december 2012. van het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 8 februari 2013 en het eindvonnis van 13 februari 2013 van voornoemde rechtbank (bijlage 4).
[X] heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn vordering door de Rechtbank Zwolle-Lelystad. Bij arrest van 7 oktober 2014 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat de door [X] opgeworpen grief in principaal hoger beroep faalt. Een kopie van voormeld arrest wordt hierbij overgelegd (bijlage 5).
Thans staat in rechte vast dat [X] geen aanspraak heeft op de helft van het bedrag van
€ 103.149,94, welk bedrag in november 2010 door notaris [het notariskantoor] te [vestiging] is overgeboekt op Rabobankrekening [rekeningnummer] ten name van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie te Leeuwarden onder vermelding van zekerheidsstelling [X] , parketnummer [nummer 1] .
Hierdoor verzoek ik u het bedrag van € 103.149,94, verhoogd met de wettelijke rente ad € 13.899,79 voor consumententransacties, uiterlijk 31 oktober 2014 aan cliënte terug te betalen door storting van het bedrag van € 117.049,73 op rekening (…) ten name van de Stichting Beheer
Derdengelden RNA Assen, gevestigd te Assen. Een specificatie van de wettelijke rente wordt als bijlage 6 meegezonden.”
2.29.
In reactie hierop heeft het OM bij brief van 16 februari 2015, waarbij de zekerheidsstelling als bijlage was toegevoegd, aan mr. Soppe onder meer het volgende geschreven:
“In antwoord op uw brief van 13 oktober 2014 waarin u vraagt om overmaking van een bedrag van 117.049,73 ten behoeve van uw cliënt mevrouw [eiseres sub 1] , bericht ik u als volgt. De achtergrond van uw verzoek acht ik vanwege onze tussenliggende correspondentie voldoende bekend.
Het openbaar ministerie is van oordeel dat de verhouding tussen de heer [X] en mevrouw [eiseres sub 1] in deze kwestie wordt beheerst door het civiele recht. Mevrouw [eiseres sub 1] heeft d.d. 20 november 2008 getekend voor het feit dat de gelden van de verkoop van het pand aan de [adres] (deels) als zekerheidsstelling gelden in de ontnemingszaak van de heer
[X] ; zie bijlage. Zulks impliceert dat mevrouw [eiseres sub 1] een civiele vordering heeft op de heer [X] , het openbaar ministerie staat daar buiten.
Derhalve zal het openbaar ministerie dan ook niet aan uw verzoek voldoen.”
2.30.
Op 17 augustus 2015 is [eiseres sub 1] onder bewind gesteld en is de Stichting tot bewindvoerder aangewezen.
2.31.
Bij brief van 29 november 2016 heeft de advocaat van [eiseres sub 1] , mr. Hueting, de zekerheidsstelling buitengerechtelijk vernietigd en zich op het standpunt gesteld dat het OM/de Staat € 103.194,94 aan [eiseres sub 1] dient te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
2.32.
Hierop heeft het OM afwijzend gereageerd in haar brief van 6 december 2016 aan mr. Hueting.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1 c.s.] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de zekerheidsstelling van 20 november 2008 buitengerechtelijk is vernietigd;
II de Staat veroordeelt tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente;
III de Staat veroordeelt in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiseres sub 1 c.s.] , samengevat, de volgende stellingen ten grondslag. Ten tijde van het afgeven van de zekerheidsstelling zat [eiseres sub 1] in moeilijke omstandigheden: zij zat onder auspiciën van de politie / justitie ondergedoken, uit vrees voor represailles van [X] , die het vermoeden had dat [eiseres sub 1] tipgever was geweest voor de inval in de woning. [eiseres sub 1] had dan ook gegronde vrees voor haar leven en was volledig afhankelijk van de justitiële autoriteiten. Zij moest de woning wel verkopen omdat zij de lasten daarvan niet meer kon dragen. Die verkoop was echter alleen mogelijk als het door het OM gelegde conservatoir beslag zou worden opgeheven. Het OM wilde slechts meewerken aan opheffing van het beslag als er een zekerheidsstelling voor de overwaarde van de woning zou worden afgegeven. Als leek en in een afhankelijke positie van de justitiële autoriteiten heeft [eiseres sub 1] de zekerheidsstelling getekend. Hierbij is haar niet verteld dat de zekerheid diende ten gunste van [X] . [eiseres sub 1] ging ervan uit dat wanneer haar geen blaam trof, zij de overwaarde van de woning zou krijgen. Aldus heeft [eiseres sub 1] bij het tekenen van de zekerheidsstelling gedwaald en is er misbruik gemaakt van de omstandigheden. In die fase had het OM immers uitsluitend een zekerheidsstelling mogen laten tekenen, waarbij de overwaarde aan [eiseres sub 1] zou toekomen als een ontnemingsvordering jegens haar geen doel zou treffen of niet zou worden ingesteld. Daarom heeft [eiseres sub 1] op goede gronden de zekerheidsstelling bij brief van 29 november 2016 buitengerechtelijk vernietigd.
Als subsidiaire grondslag voor haar vorderingen stelt [eiseres sub 1 c.s.] dat de Staat onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] heeft gehandeld. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden heeft het OM een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm geschonden, namelijk de norm dat extra zorgvuldigheid moet worden betracht bij het (laten) tekenen van een zekerheidsstelling door een in haar geestelijke vermogens - al dan niet tijdelijk door de omstandigheden - beperkt persoon als [eiseres sub 1] .
3.3.
De Staat stelt zich primair op het standpunt dat de vorderingen zijn verjaard en voert subsidiair inhoudelijk verweer tegen de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring?

4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de vordering van [eiseres sub 1 c.s.] gebaseerd op de grondslagen dwaling en misbruik van omstandigheden is verjaard. Reeds hierom zal de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [eiseres sub 1 c.s.] gebaseerd op de grondslag onrechtmatige daad eveneens is verjaard. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3.
Op grond van artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
4.4.
Met betrekking tot het aanvangstijdstip van de verjaring in dit verband is de rechtbank van oordeel dat [eiseres sub 1] in elk geval op 9 februari 2011 - zo niet eerder -bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Bij brief van 9 februari 2011 (zie 2.22) heeft het OM immers aan mr. Kikkert laten weten, dat het bedrag van € 103.149,94 niet zou worden terugbetaald. Als aanvangstijdstip van de verjaring heeft dus 9 februari 2011 te gelden. Dit betekent dat de verjaring is voltooid op 9 februari 2016, tenzij deze voordien is gestuit door [eiseres sub 1] .
4.5.
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis, zoals een vordering tot schadevergoeding, kan onder meer worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. Bij de beoordeling of de mededeling aan de in art. 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen. In het algemeen kunnen ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht medebepalend zijn voor de uitleg daarvan. Bij de beantwoording van de vraag of een mededeling als bedoeld in art. 3:317 BW stuitende werking heeft, is er geen aanleiding daar anders over te oordelen (vgl. Hoge Raad 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741).
4.6.
[eiseres sub 1 c.s.] stelt dat de verjaring is gestuit met de brief van mr. Soppe van 13 oktober 2014 (zie 2.28), de Staat heeft die stelling betwist. De rechtbank volgt [eiseres sub 1 c.s.] hierin niet.
4.7.
In voormelde brief is als grondslag voor het verzoek tot terugbetaling van het bedrag van € 103.149,94 aangevoerd de beslissing in de verdelingszaak tussen [X] en [eiseres sub 1] en het gegeven dat [X] geen aanspraak heeft op de helft van voormeld bedrag dat door de notaris aan het OM was overgeboekt. Mr. Soppe beroept zich dus niet op enig onrechtmatig handelen van het OM/de Staat.
4.8.
In de daaraan voorafgaande brief van mr. Kikkert van 5 januari 2011 en het klaagschrift van 4 februari 2011 is een dergelijk standpunt evenmin ingenomen.
4.9.
Daarbij weegt de rechtbank de omstandigheid mee dat mag worden verwacht dat een advocaat in een stuitingsbrief de rechtsgrond van een te handhaven vordering vermeldt, althans verwijst naar eerdere correspondentie waarin deze rechtsgrond is uiteengezet.
4.10.
Voor zover [eiseres sub 1 c.s.] in dit verband heeft aangevoerd dat het OM eerst bij brief van brief van 16 februari 2015 de zekerheidsstelling naar mr. Soppe heeft toegestuurd, neemt dit niet weg dat deze advocaat in reactie daarop nader op de vordering had kunnen ingaan. Bovendien heeft [eiseres sub 1] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat zij zelf over een exemplaar van de zekerheidsstelling beschikte, die zij aan haar advocaat had kunnen geven.
4.11.
Gelet op het voorgaande komt aan de brief van 13 oktober 2014 geen stuitende werking toe voor de vordering van [eiseres sub 1 c.s.] gebaseerd op de grondslag onrechtmatige daad. Omdat deze vordering niet tijdig is gestuit, is deze op 9 februari 2016 verjaard. De vordering van [eiseres sub 1 c.s.] zal daarom worden afgewezen.
Ten overvloede
4.12.
De rechtbank overweegt, gelet op het debat van partijen zoals dat mede ter zitting tot uitdrukking kwam, uitsluitend ten overvloede nog dat de vordering ook inhoudelijk niet kan slagen.
4.13.
De rechtbank onderkent dat [eiseres sub 1] zich in de periode waarin zij was ondergedoken in een moeilijke en precaire situatie bevond. Niet kan evenwel worden aanvaard dat op de Staat in de omstandigheden van dit geval een bijzondere zorgplicht jegens [eiseres sub 1] rustte met betrekking tot de inhoud van of de voorlichting over de zekerheidsstelling. Hierbij is van belang dat [eiseres sub 1] zelf heeft besloten de woning te (willen) verkopen. Daarbij had zij kunnen verwachten dat, zoals dat ook uitdrukkelijk in de zekerheidsstelling is vermeld, door het OM zekerheid zou kunnen worden verlangd voor een eventuele ontnemingsmaatregel tegen [X] . [eiseres sub 1] was immers ermee bekend dat [X] illegale inkomsten verwierf uit de hennepkwekerij, die [X] en [eiseres sub 1] (mede) hebben gebruikt ten behoeve van de woning, zoals eveneens uit de strafrechtelijke verhoren van [eiseres sub 1] en [X] is gebleken. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres sub 1] ten tijde van het tekenen van de zekerheidsstelling werd bijgestaan door de kandidaat-notaris die - namens haar - het verzoek tot opheffing van het conservatoir (ander)beslag had ingediend en aan wie het OM de volmacht tot opheffing van het beslag alsmede de zekerheidsstelling had toegestuurd. Het lag dan ook op de weg van de kandidaat-notaris van het notariskantoor dat door [eiseres sub 1] was ingeschakeld ten behoeve van de verkoop van de woning om [eiseres sub 1] over de mogelijke gevolgen van de zekerheidsstelling (voldoende) in te lichten. Dit een en ander leidt tot de slotsom dat de Staat niet onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] heeft gehandeld.
4.14.
Ook in het licht hiervan zou de vordering van [eiseres sub 1 c.s.] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.15.
De slotsom is dat voor de vordering van [eiseres sub 1 c.s.] geen grond bestaat. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.16.
Bij deze uitkomst past dat [eiseres sub 1] en de Stichting (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [eiseres sub 1] ), zoals verzocht door de Staat, hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Het betoog van de Stichting dat zij niet in de proceskosten dient te worden veroordeeld, omdat zij uitsluitend samen met [eiseres sub 1] in rechte kan optreden wordt verworpen, aangezien de bewindvoerder de rechthebbende in rechte vertegenwoordigt (artikel 1:441 BW) en zich zekerheidshalve daartoe kan laten machtigen door de rechthebbende of de kantonrechter (artikel 1:443 BW). De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Staat op € 1.712, namelijk € 626 aan griffierecht en € 1.086 aan salaris advocaat (2 punten à € 543, volgens tarief II), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals verzocht door de Staat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] en de Stichting (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [eiseres sub 1] ) hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 1.712, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis indien [eiseres sub 1] en de Stichting deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis hebben voldaan;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1554