ECLI:NL:RBDHA:2018:11607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
09/827202-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over seksueel misbruik binnen een gezin met bijzondere aandacht voor jeugdzorg en curatele

Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tegen een Litouwse jongen, die werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn negenjarige zusje. De verdachte, geboren in 2001, was preventief gedetineerd in een Justitiële Jeugdinrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 december 2017 en 14 april 2018 meerdere keren seks heeft gehad met zijn zusje. De aangifte werd gedaan door de curator van de verdachte, die ook voogd was van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van bijna 20.000 euro afgewezen, omdat de omstandigheden van de zaak complex waren. De rechtbank heeft de verdachte de pij-maatregel opgelegd, wat inhoudt dat hij in een inrichting voor jeugdigen geplaatst zal worden voor behandeling. Dit besluit is genomen na het lezen van rapporten van deskundigen die de psychische toestand van de verdachte hebben beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, door zijn stoornissen, niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank heeft bepaald dat de kosten voor de verdediging door de benadeelde partij moeten worden gedragen. De rechtbank heeft ook de teruggave van een in beslag genomen telefoon aan de verdachte gelast.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/827202-18
Datum uitspraak: 20 september 2018
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2001,
ingeschreven in de [gemeente]
op het [adres]
en preventief gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting Teylingereind in Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op de zitting van 19 juli 2018 en op de zitting van 6 september 2018 behandeld.
De officier van justitie in deze zaak was mr. L. Pronk en de raadsvrouw van de verdachte mr. L. Windhorst.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan verdacht tussen 1 december 2017 en 14 april 2018 meerdere keren seks te hebben gehad met zijn zusje van negen.
Het feit staat beschreven in een bijlage bij dit vonnis (bijlage 1)
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op dinsdag 10 april 2018 werd de politie Haaglanden op de hoogte gebracht van het vermoeden dat de verdachte zijn zusje seksueel had misbruikt. Mevrouw [naam 1] is naar Litouws recht curator/voogd van de verdachte en ook voogd van het slachtoffer. Op 14 april 2018 is zij met de verdachte naar het politiebureau gegaan. Daar is de verdachte aangehouden. Mevrouw [naam 1] heeft op 17 april 2018 aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte van zijn zusje, [slachtoffer] .
Mevrouw [naam 1] heeft in haar aangifte verklaard dat [slachtoffer] geboren is op [geboortedag 2] 2008. Zij heeft ook verklaard dat ze van [slachtoffer] had gehoord dat de verdachte seks met haar heeft gehad en dat hij zijn penis in haar kont heeft gedaan. Het zou meerdere keren zijn gebeurd in de periode van 1 december 2017 tot 14 april 2018. Ze woonden vanaf december 2017 in [plaats] in Nederland. [2]
[slachtoffer] heeft ook tegen mevrouw [naam 1] gezegd dat de verdachte zijn penis in haar vagina heeft gedaan.
[slachtoffer] is op 18 april 2018 in een kindvriendelijke studio verhoord. Op de vraag of de verdachte wel eens een verkrachting met haar heeft gehad, antwoordde ze “ja” en ook dat dat thuis in dit land gebeurde. Op de vraag hoe vaak het is gebeurd, vertelde ze 16 keer. [3]
Zij heeft in haar verklaring ook haar vagina genoemd.
De verdachte heeft op de zitting bekend dat hij in de periode van 1 december 2017 tot 14 april 2018 een aantal keer seks heeft gehad met zijn zusje. Hij heeft ontkend dat hij ook zijn penis in “haar voorkant” heeft gedaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte seks heeft gehad met zijn zusje, in de periode, op de plek en op de manier die in de tenlastelegging staat.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Mr. Windhorst heeft aangegeven dat de verdachte heeft bekend en dat bewezen kan worden dat hij het heeft gedaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Mevrouw [naam 1] heeft aangifte gedaan, het slachtoffer heeft in een kindvriendelijke studio iets over het feit gezegd en de verdachte heeft bekend. De rechtbank vindt daarom dat bewezen kan worden dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
De rechtbank is er ook van overtuigd dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
De rechtbank gelooft de verdachte als hij zegt dat hij zijn zusje alleen “van achteren” heeft misbruikt. Dat past ook bij de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij “bij zijn zusje wilde proberen wat er in het verleden bij hem gedaan was.”
3.5
De bewezenverklaring
De tekst van deze bewezenverklaring staat in bijlage 2 bij dit vonnis.

4.De strafbaarheid van het feit

Het feit dat de verdachte heeft gepleegd is een strafbaar feit. Er is geen reden om aan te nemen dat dit feit in dit geval niet strafbaar zou zijn.
In de beslissing staat hoe dit feit volgens de wet wordt beschreven.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar voor het plegen van dit feit, omdat nergens uit volgt dat de verdachte niet strafbaar zou zijn.
Uit de rapporten die hieronder worden besproken blijkt wel dat de psychloog en de psychiater, die met de verdachte hebben gesproken, van mening zijn dat het feit niet helemaal aan de verdachte kan worden toegerekend.
Door de stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld en die er ook al waren op het moment van het feit, kan dat feit niet helemaal aan de verdachte worden toegerekend. Hij kon er dus minder aan doen dan iemand die die stoornissen niet heeft.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van acht maanden. Zij heeft ook gevraagd aan de verdachte een pij-maatregel op te leggen, een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, zodat de verdachte behandeld zal worden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Mr. Windhorst heeft de rechtbank gevraagd rekening te houden met wat de verdachte in zijn jeugd allemaal is overkomen en alleen een pij-maatregel op te leggen (en dus geen jeugddetentie daarnaast).
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf of maatregel gepast is voor de verdachte kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft tussen december 2017 en april 2018 seks gehad met zijn 9-jarige zusje.
Dat hoort niet en dat mag niet. Een meisje van 9 hoort nog geen seks te hebben en zeker niet met haar grote broer. Hij heeft daarmee zijn zusje schade toegebracht en verdriet gedaan.
De rechtbank kijkt ook naar het verleden van de verdachte en zijn zusje. Dat zij heel veel hebben meegemaakt en een onvoorstelbaar moeilijke tijd hebben gekend, komt uit alle rapporten en verklaringen naar voren. De rechtbank snapt dat dat invloed heeft op wie de verdachte is en hoe hij functioneert.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad voor de Kinderbescherming, de psychiater en de psycholoog.
In het rapport van de (kj-)psychiater, [naam 2] (29 juni 2018) leest de rechtbank dat de verdachte een reactieve hechtingsstoornis en PTSS heeft, dat er alcoholmisbruik in het verleden was en dat hij een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling heeft.
In het rapport van de (klinisch) psycholoog, dr. [naam 3] (3 juli 2018) leest de rechtbank dat de verdachte een zeer ernstig sociaal-emotioneel verwaarloosde jongen is en ook dat er sprake is van PTSS en forse hechtingsproblematiek met als gevolg een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Dit betekent dat de verdachte zich niet goed kan ontwikkelen door stoornissen die hij heeft. De stoornissen heeft hij door wat hem in zijn jeugd allemaal is aangedaan, zowel lichamelijk als geestelijk.
Hierboven is al overwogen dat door die stoornissen het feit ook niet helemaal aan de verdachte kan worden toegerekend.
De Raad voor de Kinderbescherming, de psycholoog en de psychiater adviseren de rechtbank om een pij-maatregel op te leggen, zodat de verdachte de behandeling kan krijgen die hij nodig heeft na alles wat er in zijn leven is gebeurd.
Geadviseerd wordt om deze behandeling te laten plaatsvinden in een forensische afdeling binnen de TOPGGz, zoals bijvoorbeeld de Catamaran in Eindhoven en niet in een jeugdgevangenis (JJI), omdat de jongeren daar waarschijnlijk een slechte invloed op de ontwikkeling van de verdachte zullen hebben.
De rechtbank is het eens met de deskundigen dat behandeling voor de verdachte het best is. De verdachte vindt dat zelf ook.
Een pij-maatregel kan alleen worden opgelegd als het gaat om een heel ernstig feit, namelijk een feit waarvoor 4 jaar of meer gevangenisstraf kan worden opgelegd, als de verdachte tijdens dat feit een ernstige stoornis had en als het voor de veiligheid van anderen beter is dat de maatregel wordt opgelegd.
De maatregel moet bovendien ook in het belang van de verdachte zijn.
Het gaat hier om een heel ernstig feit, want er kan een gevangenisstraf van maximaal 12 jaar voor worden opgelegd.
In de rapporten is ook te lezen dat de verdachte een ernstige stoornis of zelfs wel meer dan één heeft.
Verder is het voor de verdachte en ook voor zijn zusje (en misschien ook andere mensen die met de verdachte te maken krijgen) goed als hij behandeld wordt, zodat hij de hulp krijgt die hij nodig heeft en er in de toekomst ook nooit meer zoiets gebeurt.
De rechtbank zal daarom de pij-maatregel opleggen.
Een pij-maatregel wordt altijd opgelegd voor een periode van drie jaar (twee jaar in een inrichting en een jaar met voorwaarden).
De verdachte wordt veroordeeld voor een feit dat het recht van zijn zusje in gevaar heeft gebracht om zelf te bepalen wat er met haar lichaam gebeurt. In zo’n geval kan de maatregel na twee jaar verlengd worden.
De maatregel kan na meerdere verlengingen in totaal maximaal zeven jaar duren (zes jaar en een jaar met voorwaarden).
De deskundigen hebben geadviseerd de behandeling te laten plaatsvinden in een instelling zoals de Catamaran in plaats van een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Daarom adviseert de rechtbank de plaatsingscoördinator de maatregel ten uitvoer te leggen in de Catamaran te Eindhoven of in een andere inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid van de verdachte en dus niet in een gewone jeugdgevangenis.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de verdachte ook nog een jeugddetentie op te leggen. Om te bepalen of dat een gepaste straf is, kijkt de rechtbank naar alles wat er over de verdachte is gezegd en geschreven en vooral naar de vaststelling dat het feit de verdachte niet helemaal kan worden toegerekend. Daarom zal de rechtbank geen jeugddetentie opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij

Mevrouw [naam 1] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] namens haar als benadeelde partij gevoegd. Dat wil zeggen dat zij namens haar een vergoeding heeft gevraagd voor de schade die de verdachte heeft veroorzaakt
Zij heeft een vordering ingediend voor een bedrag van in totaal € 19.003,=.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Dat betekent dat er geen uitspraak over de vordering wordt gedaan in de strafprocedure, maar dat daar een procedure bij een andere rechter, een burgerlijke rechter, voor nodig is.
Het standpunt van de officier van justitie is dat het in deze fase lastig vast te stellen is welke van de gevorderde schadeposten zijn veroorzaakt door wat de verdachte heeft gedaan.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Mr. Windhorst heeft de rechtbank gevraagd de vordering af te wijzen. Als dat gebeurt, is de vordering daarmee afgedaan en kan er niet in een andere procedure nog over geoordeeld worden.
Haar standpunt is dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven € 10.000,00 heeft uitgekeerd en dat dat gezien moet worden als een vergoeding voor de immateriële schade, smartengeld dus. De rest van de vordering kan worden afgewezen, omdat de schade niet is veroorzaakt door wat de verdachte heeft gedaan.
Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan heeft ze gevraagd de officier van justitie te volgen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het gaat hier om de complexe situatie waarin een broer en zijn zusje een extreem belast verleden hebben en ook daardoor waarschijnlijk al schade hebben opgelopen. De broer zal nu worden veroordeeld voor het seksueel misbruiken van zijn zusje en de voogd van hen beiden heeft een omvangrijke vordering ingediend namens de één tegen de ander. Met het oog op de verschillende belangen van de verdachte en zijn voogd is een bijzondere curator voor de verdachte benoemd, die van de rechtbank nog langer ingeschakeld moet blijven.
De uitzonderlijke omstandigheden van dit geval maken dat de rechtbank vindt dat behandeling van de vordering een te zware belasting van dit strafproces is.
Daarom zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat [naam 1] en/of [slachtoffer] de vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
De rechtbank moet ook bepalen wie de kosten moet dragen die zijn gemaakt in verband met de vordering.
Omdat de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, zal de rechtbank [naam 1] veroordelen in de kosten die de verdachte tot de dag van de uitspraak gemaakt heeft om zich te verdedigen tegen de vordering. De rechtbank begroot die kosten tot vandaag op
€ 0,00.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de op de beslaglijst vermelde telefoon terug te laten gegeven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Mr. Windhorst heeft net als de officier van justitie teruggave van de telefoon gevraagd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er geen reden meer is om de telefoon niet terug te geven en bepaalt dat de telefoon aan de verdachte zal worden teruggegeven.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De maatregel die de rechtbank zal opleggen is gebaseerd op de artikelen:
77a, 77g, 77s en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ze golden op het moment dat het feit gepleegd werd.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
volgens de wet is dit:
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAAR HANDELINGEN PLEGEN DIE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM
verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt aan de verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
adviseert de maatregel ten uitvoer te leggen in de Catamaran te Eindhoven of in een andere inrichting (niet zijnde een Justitiële Jeugdinrichting) die aansluit bij de persoonlijkheid van de verdachte;
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt om zich te verdedigen tegen de vordering en begroot die kosten tot vandaag op € 0,00;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst vermelde telefoon.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. van Wezel, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
en mr. D.G.J. Dop, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2018.
Mr. Dop is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 14 april 2018 te [gemeente] , met [slachtoffer] , geboren op 1 juni 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen, althans eenmaal duwen/brengen van zijn, verdachtes penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] .
Bijlage 2
hij op tijdstip in de periode van 1 december 2017 tot en met 14 april 2018 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen duwen/brengen van zijn, verdachtes penis in anus van die [slachtoffer] .
Als in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, dan zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Dit heeft de verdachte dan geen nadeel opgeleverd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar verklaringen, dan zijn dat verklaringen uit het politiedossier met nummer PL1500-2018097263
2.Proces-verbaal van aangifte [naam 1] , blz. 37, 38, 4e alinea, 39, 4e alinea, 43, 5e en 6e alinea
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 123, 132, 133, 136