3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraken van de onder 1 primair, 2, 3, 4, 6, 8 en 9 ten laste gelegde feiten
De rechtbank is, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. Daarom zal de rechtbank de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is -anders dan de officier van justitie- van oordeel dat de onder 2, 3, 4, 6, 8 en 9 ten laste gelegde feiten onvoldoende overeenkomsten vertonen om voor schakelbewijs in aanmerking te komen. Voor bewezenverklaring van deze feiten is, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, zodat de rechtbank de verdachte ook ten aanzien daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van feit 2 ( [slachtoffer 5] )
In het dossier bevindt zich naast het proces-verbaal van aangifte van de inbraak in [slachtoffer 5] , een proces-verbaal van bevindingen omtrent hetgeen op camerabeelden van de inbraak in [slachtoffer 5] is te zien. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat de kleding die de persoon op de camerabeelden van de inbraak in [slachtoffer 5] aan heeft, overeenkomt met de kleding die de verdachte droeg ten tijde van een door hem gepleegde poging inbraak in een kledingwinkel op 14 december 2017 in Den Haag. De camerabeelden zijn op cd‑rom toegevoegd aan het dossier, maar konden niet naar behoren worden afgespeeld. Van de camerabeelden bevinden zich slechts twee afdrukken van stills in het dossier. Daarop is slechts een deur te zien. De rechtbank is van oordeel dat op basis hiervan niet tot de conclusie kan worden gekomen dat, daargelaten of sprake is van voor herkenning geschikte kleding, achter deze deur een persoon staat met soortgelijke kleding als de verdachte, laat staan dat deze persoon de verdachte is. Voor bewezenverklaring van dit feit is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Ten aanzien van feit 3 ( [slachtoffer 6] )
Naar aanleiding van de aangifte van een inbraak in [slachtoffer 6] zijn de in het bedrijf gemaakte camerabeelden bekeken. Daarop is te zien dat een persoon met een donker vest met witte koordjes en een witte rits, tegen de deur trapt, de zaak binnengaat en bij de bar staat te rommelen. In een dit feit betreffend proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat de verdachte eenzelfde vest droeg tijdens een eerdere diefstal/inbraak. De verbalisant heeft voorts gerelateerd dat de persoon op camera 2 op de verdachte
lijkt. De rechtbank is van oordeel dat het vest niet zodanig is omschreven dat het kan worden herkend als dat van de verdachte. Bovendien levert de vermeende herkenning slechts een vermoeden van betrokkenheid van de verdachte op. Voor bewezenverklaring van dit feit is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Ten aanzien van feit 4 ( [slachtoffer 7] )
Naar aanleiding van de aangifte van de inbraak in de kapperszaak aan de [adres] in Den Haag, waarin is vermeld dat een ruit aan de
achterzijdewas verbroken en de dader blauwe kleding en een capuchon droeg, heeft de politie de beelden van de camera, gericht op de openbare weg, bekeken van de naastgelegen winkel. Dit betreffen beelden van de voorzijde van de kapperszaak. Meerdere verbalisanten hebben hierop de verdachte herkend.
De rechtbank heeft ter terechtzitting opgemerkt dat zij op de camerabeelden heeft waargenomen dat vlak achter de verdachte een man loopt met eveneens donkere kleding en een capuchon.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet op de camerabeelden herkent, maar dat hij zich geregeld in de buurt van de [adres] bevindt en dat het daarom zou kunnen dat hij daar op straat liep en zodoende op de camerabeelden te zien is.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte en de (bevindingen omtrent de) camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is geweest die de inbraak heeft gepleegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Ten aanzien van feit 6 ( [slachtoffer 9] )
Met betrekking tot de poging tot inbraak in [slachtoffer 9] bevindt zich uitsluitend een proces‑verbaal van aangifte in het dossier. Nu overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die in de richting van de verdachte wijzen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd, en dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 8 ( [slachtoffer 11] )
Bij de aangifte van de poging tot inbraak heeft aangever verklaard dat hij is aangesproken door een getuige die de (poging tot) inbraak zou hebben gezien. Deze getuige is door de politie gehoord en er is aan hem, nadat hij aangaf dat hij het idee had de verdachte te kennen, een foto van de verdachte getoond. De getuige heeft de verdachte daarop niet voor de volle 100% herkend als de man die de ruit van de deur van [slachtoffer 11] heeft ingetrapt. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die de poging tot inbraak heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 9 ( [slachtoffer 12] )
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 12] , heeft de politie de in het bedrijf gemaakte camerabeelden bekeken. Daarop hebben meerdere verbalisanten de verdachte herkend. De camerabeelden zijn op cd‑rom toegevoegd aan het dossier, maar konden niet naar behoren worden afgespeeld. De rechtbank heeft daardoor niet kunnen vaststellen of de kwaliteit van het beeldmateriaal dermate goed is dat op basis daarvan een herkenning zou kunnen plaatsvinden. De afdrukken van stills van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, zijn te onduidelijk om de persoon die daarop te zien is te kunnen herkennen als de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van dit feit.
Het bewijs met betrekking tot de feiten 1 subsidiair, 5, 7, en 10
De rechtbank heeft - gelet op het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting - met betrekking tot de feiten 1 subsidiair, 5, 7 en 10 het volgende vastgesteld.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair
Op 8 mei 2018 bleek dat in de oefenruimte van [Studio] aan de [adres] in Den Haag kasten waren opengebroken waaruit gitaren en snoeren waren weggenomen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .De volgende dag vertelde de eigenaar van de snackbar, genaamd [naam], dat hij een man met twee gitaren heeft zien lopen in de richting van Cash Converters. Bij het aanspreken van de man heeft de man de gitaren laten vallen en is hij weggerend. [naam] heeft daarop de gitaren opgeraapt en meegenomen naar de oefenruimte. De gitaren bleken de weggenomen gitaren van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] te zijn. [naam] is daarop naar Cash Converters gegaan en heeft daar de gitaar van [slachtoffer 4] aangetroffen.De politie is ingeschakeld en de medewerker van Cash Converters heeft aan de politie een document laten zien waaruit blijkt dat [naam] de gitaren op 8 mei 2018 heeft ingeleverd. De medewerker van Cash Converters heeft op een door de politie aan hem getoonde foto van de verdachte, de verdachte voor 100% herkend als de persoon die de gitaren heeft ingeleverd.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 11 september 2018 verklaard dat hij een vriend die hij van de straat kent en van wie hij de naam niet wil noemen, op straat tegen kwam. Deze vriend is een drugsgebruiker en had gitaren bij zich die hij bij Cash Converters wilde inleveren. Omdat de vriend niet over een legitimatiebewijs beschikte, maar de verdachte wel, heeft hij de gitaren op 8 mei 2018 voor zijn vriend bij Cash Converters ingeleverd. De verdachte heeft van de opbrengst 30 euro gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gitaren van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft de gitaren verkocht aan Cash Converters en hij heeft gedeeld in de opbrengst daarvan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
Met betrekking tot feit 5
[aangever] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn avondwinkel ‘ [slachtoffer 8] ’ aan de [adres] in Den Haag, gepleegd op 31 mei 2018. Die nacht hoorde hij van medewerkers van het [hotel] dat er was ingebroken. Bij de winkel aangekomen zag hij dat de winkeldeur, die hij op 31 mei 2018 omstreeks 00.05 uur met slot en sleutel had afgesloten, was verbroken. De kassa was opengebroken en de lades achter de toonbank stonden open en waren doorzocht. Uit het sigarettendisplay waren een honderdtal pakjes sigaretten van diverse merken weggenomen en van onder de toonbank waren 3 sloffen met sigaretten van het merk Marlboro weggenomen. Ook zijn twee mobiele telefoons van de merken Acer en Huawei weggenomen, alsmede een laptop van het merk Acer. Ook de enveloppe uit de lade onder de toonbank met daarin de dagopbrengst van twee dagen, te weten 945 euro, is weggenomen. Uit de opengebroken kassa lade is voorts 50 euro aan wisselgeld weggenomen. Aangever heeft verklaard dat hij niet is verzekerd voor de schade.
Twee medewerkers van het [hotel] , [naam] en [naam] , hebben op 31 mei 2018, omstreeks 6.00 uur gezien dat was ingebroken in de tegenover liggende [slachtoffer 8] aan de [adres] . [naam] zag dat een glasplaat uit de deur van de slijterij aan de [adres] ontbrak, heeft daarop de politie gebeld en is samen met [naam] naar buiten gelopen. Er kwam lawaai uit de avondwinkel. Vervolgens kwam een man met een Marokkaans uiterlijk uit de winkel tevoorschijn. De man was ongeveer 1.80 meter lang, hij droeg een zwarte jas en broek, een rode onderbroek en had een ingevallen, erg dun, gezicht en hij had een zwarte of grijze vuilniszak bij zich. De man is op een zwarte fiets met rode zadeltassen die bij de winkel geparkeerd stond, weggereden. [naam] heeft geprobeerd de man tegen te houden, maar dat is niet gelukt.
De politie heeft de beelden van verschillende camera’s in de omgeving bekeken. Op de camerabeelden van kledingwinkel [naam] op de [adres] Den Haag is om 05.53.53 uur een licht getinte man met donker haar, een ingevallen gezicht, een zwarte jas en broek op een zwarte fiets met rode fietstassen te zien. [verbalisant 1] heeft deze man herkend als de verdachte.Op andere camerabeelden van [naam] , is te zien dat de verdachte onder zijn bovenste broek een opvallende rode broek draagt, dat hij goederen uit zijn jas- en broekzakken haalt en deze in de rode fietstassen stopt. Eén van de voorwerpen betreft een langwerpig, dun, voorwerp.
Op de camerabeelden van het [hotel] , van 31 mei 2018 05.50 uur en 06.10 uur is te zien dat de verdachte handelingen verricht bij een deur, waarna hij ergens naar binnen gaat. Na ongeveer 4 minuten komt hij weer naar buiten en wil hij weg fietsen. Op dat moment komt een persoon met een wit shirt in beeld die naar de fiets loopt. De verdachte fietst echter weg in de richting van de [adres] . De plek waar de verdachte naar binnen is gegaan, is de Haagse [slachtoffer 8] .
Naast [verbalisant 1] , hebben ook de [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de verdachte herkend op de camerabeelden. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in december 2017 en januari 2018 onderzoek gedaan naar de verdachte, in verband met meerdere (pogingen tot) bedrijfsinbrakenen verbalisant [verbalisant 3] heeft de verdachte in november 2017 nog gecontroleerd tijdens een surveillancedienst.
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat de verdachte sterk lijkt op de persoon op de afdrukken van de voornoemde camerabeelden die zich in het dossier bevinden. De verdachte heeft namelijk dezelfde opvallende scherpe neus en het dunne gezicht als de persoon op deze beelden, in het bijzonder op schermafbeelding 5.
De verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij de inbraak in de avondwinkel heeft gepleegd. Ter terechtzitting van 11 september 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij niet de persoon is die op de camerabeelden te zien is.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden duidelijk en geschikt zijn om de persoon die daarop te zien is, te herkennen. Drie verbalisanten hebben de man die op de beelden te zien is, herkend als de verdachte. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte daar sterk op lijkt. Voorts zijn twee personen getuige geweest van de inbraak in de avondwinkel; één van hen heeft een gebroken glasplaat uit de deur van de avondwinkel op de grond zien liggen en beiden hebben de verdachte uit de avondwinkel zien komen. De getuigen hebben gezien dat deze persoon een zwarte jas en een rode onderbroek droeg en dat hij wegfietste op een zwarte fiets met rode zadeltassen . Hetgeen de getuigen hebben verklaard is eveneens te zien op de camerabeelden en zodoende worden de getuigenverklaringen daardoor gesteund. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
Met betrekking tot feit 7
Op 29 mei 2018 heeft [naam] , de zoon van de eigenaar van [slachtoffer 10] , aangifte gedaan van een (poging tot) inbraak in het restaurant. Op 29 mei 2018 te 00.30 uur is de zaak in goede orde afgesloten en omstreeks 5.46 uur bleek de ruit uit de voordeur kapot te zijn. Het glas lag eruit. Er zijn camerabeelden beschikbaar gesteld en de politie heeft deze bekeken.
De beelden zijn gemaakt op 29 mei 2018, 03.36.06 uur - 03.48.00 uur. Hierop is te zien dat een man komt aanfietsen en de fiets tegen de gevel van het restaurant aan zet. De man komt binnen, loopt gebukt en verdwijnt achter de bar. Hij hurkt achter een kast en heeft iets in zijn hand waar licht vanaf komt. De man heeft een sigaret in zijn mond en kijkt in een kastje en in een kassalade. Hij heeft een schroevendraaier of iets dat daarop lijkt in zijn hand.
Verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben de camerabeelden dan wel een fotoafdruk daarvan bekeken. De verbalisanten hebben ieder afzonderlijk de persoon die daarop te zien is, herkend als [verdachte] . Zij hebben de verdachte herkend aan zijn gezicht, haardracht en/of markante neus en hebben in verband met hun werkzaamheden bij politie met de verdachte te maken gehad of meermaals contact met hem gehad.
De verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij de poging tot inbraak heeft gepleegd. Ter terechtzitting van 11 september 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij zichzelf niet herkent als zijnde de persoon die op de camerabeelden is te zien.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden duidelijk en geschikt zijn om de persoon die daarop te zien is, te herkennen. Drie verbalisanten hebben de man die op de beelden te zien is, herkend als de verdachte. Voor bewezenverklaring van dit feit is daarom voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Met betrekking tot feit 10
[naam] heeft aangifte gedaan van een poging tot inbraak in [slachtoffer 13] aan [adres] te Den Haag. De poging inbraak is volgens aangeefster gepleegd tussen 30 mei 2018 18.00 uur en 31 mei 2018 08.40 uur. Op 31 mei 2018, omstreeks 8.40 kwam zij aan bij de zaak. Het glas van het raam naast de voordeur was kapot. Het glas lag in de kapperszaak en voor de voordeur. Er zat bloed aan het raamkozijn. Daarop heeft zij de politie ingeschakeld. In de kapperszaak bleek niets te zijn weggenomen.
In de kapperszaak is sporenonderzoek verricht. Daarbij zijn bloedsporen veiliggesteld. Deze sporen zijn geïdentificeerd op het DNA-profiel van [verdachte] in de landelijke DNA‑databank.De bloedsporen bleken te matchen met het DNA-proefiel van de verdachte, met een matchkans kleiner dan één op één miljard.
De verdachte heeft ter terechtzitting op 11 september 2018 verklaard dat hij onder invloed was en de ruit van [slachtoffer 13] met zijn hand heeft kapotgemaakt.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het op het raamkozijn van de kapperszaak aangetroffen bloedspoor afkomstig is van de verdachte. De verdachte heeft bekend dat hij de ruit van de kapperszaak met zijn hand heeft kapotgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het kapotmaken van een ruit onder de betreffende omstandigheden naar uiterlijke verschijningsvorm te duiden is als een poging tot inbraak. Te meer gezien het feit dat het 43 pagina’s beslaande uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte vrijwel uitsluitend diefstallen en (pogingen) tot inbraken betreft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.