ECLI:NL:RBDHA:2018:11272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
09/102335-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in relationele sfeer met voorwaardelijk opzet

Op 19 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 25 mei 2018 in ’s-Gravenhage een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1981, stak meermalen met een mes in de nek en rug van het slachtoffer, zijn ex-partner, tijdens een confrontatie. De rechtbank heeft op de zitting van 5 september 2018 kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Harg, en de verdediging door mr. K.H.T. van Gijssel. De officier van justitie eiste een veroordeling voor poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte handelde uit paniek en emotie door een angststoornis. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en het voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de heftige voorgeschiedenis tussen hem en het slachtoffer. De rechtbank wees het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af, gezien de ernst van de zaak en de geschokte rechtsorde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/102335-18
Datum uitspraak: 19 september 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
op dit moment in voorarrest in de [P.I.]

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 5 september 2018.
De rechtbank nam kennis van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

De officier van justitie verwijt de verdachte dat hij:
op of omstreeks 25 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de nek en/of in de rug, althans in het lichaam heeft
gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 25 mei 2018 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een (aantal) steekwond(en) en/of een klaplong, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in
de nek en/of in de rug, althans in het lichaam heeft gestoken en/of geslagen.

3.Het bewijs

3.1
Inleiding [1] Op 25 mei 2018 bevond de verdachte zich op [adres] in Den Haag. Daar liep hij het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), de ex-partner van zijn huidige partner, tegen het lijf. Er ontstond een verbale en fysieke confrontatie tussen de twee, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen sloeg en meermalen met een mes stak. Het slachtoffer liep letsel op, namelijk twee steekwonden in de nek, een steekwond in de rug en een klaplong. [2]
Deze zaak draait in essentie om de vraag of de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer om het leven te brengen (poging tot doodslag, het primaire feit). Als dat niet bewezen is dan is de vraag of de verdachte het slachtoffer zwaar heeft mishandeld (zware mishandeling, het subsidiaire feit).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de verdachte moet worden vrijgesproken van een poging tot doodslag. Er was namelijk geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte had geen besef van zijn handelen en handelde volledig uit paniek en emotie. Dat komt omdat de angststoornis van de verdachte werd aangewakkerd toen hij het slachtoffer plotseling tegenkwam.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Juridisch kader
Bij het onderzoek ter zitting is niet gebleken dat de verdachte daadwerkelijk had besloten om het slachtoffer om het leven te brengen. Voor een bewezenverklaring van het primaire feit (poging tot doodslag) moet dan op zijn minst genomen vast komen te staan dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had om het slachtoffer om het leven te brengen. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Is sprake van (on)bewust handelen?
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting komt erop neer dat hij zich alles kan herinneren, behalve het gebruik van het mes. Het pakken en het gebruiken van het mes is onbewust gebeurd, aldus de verdachte.
In het dossier bevinden zich camerabeelden van het incident. Deze zijn door de politie bekeken en beschreven. Ook de rechtbank heeft de beelden bekeken en op de terechtzitting getoond.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte om de fiets van het slachtoffer heen loopt, waarbij hij zijn boodschappentas laat vallen. De verdachte stapt op het slachtoffer af en haalt met zijn rechterarm uit naar het gezicht/hoofd van het slachtoffer. De verdachte houdt op dat moment een voorwerp vast in zijn rechterhand. De verdachte maakt meerdere steekbewegingen in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer. Daardoor ontstaat een gevecht tussen de mannen. Het slachtoffer probeert zich te verweren. De verdachte maakt vervolgens nogmaals meerdere steekbewegingen in de richting het slachtoffer, waaronder in de richting van de nek, de linkerzijde van de buik en de linkerzijde van de rug. Het slachtoffer weet zich los te trekken en rent weg. De verdachte lijkt daarna een op een mes gelijkend voorwerp in te klappen, waarna hij achter het slachtoffer aanrent. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank spreken de camerabeelden de verklaring van de verdachte dat hij het mes onbewust heeft gebruikt tegen. De rechtbank heeft vanaf het moment dat de verdachte om de fiets van het slachtoffer heen liep geen moment gezien waarop de verdachte de kans had om het mes uit zijn zak te pakken. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte het mes daarvoor al moet hebben gepakt. Daarnaast is het de rechtbank opgevallen dat de vele bewegingen die de verdachte met het mes in de richting van het slachtoffer maakt, zeer heftig en krachtig waren en bovendien doelgericht in de richting van de eerder genoemde kwetsbare en vitale lichaamsdelen van het slachtoffer.
Het handelen van de verdachte nadat het slachtoffer kon wegrennen, duidt evenmin op onbewust handelen. De verdachte heeft na de steekpartij namelijk zijn boodschappentas en zijn jas in een ondergrondse container en het mes in een put weggegooid. [4] Dit handelen achteraf kan niet anders worden gezien dan dat de verdachte heeft geprobeerd zijn betrokkenheid bij de steekpartij te verdoezelen.
Is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood?
De eerste vraag is of de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij overweegt dat de nek een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam. Hierin bevinden zich onder de oppervlakte belangrijke (slag)aderen. Het is algemeen bekend dat het (met kracht) steken met een scherp voorwerp in de nek, zeker met een steekwapen zoals een mes, dodelijk letsel kan veroorzaken en dat de kans op dat dodelijk letsel aanmerkelijk is.
De tweede vraag is of de verdachte met zijn handelen die aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend. Zij leidt dat af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, zoals dat hiervoor al is vastgesteld. De rechtbank merkt dat handelen aan als kennelijk zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 25 mei 2018 heeft geprobeerd het slachtoffer [slachtoffer] om het leven te brengen door hem meermalen in (de richting van) zijn nek en rug te steken. Daarmee maakte hij zich schuldig aan een poging tot doodslag (het primaire feit).
Verweer
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de aangewakkerde angststoornis van de verdachte een bewezenverklaring in de weg zou staan, faalt dat verweer. Het aanwezig zijn van een ernstige geestelijke stoornis – voor zover een angststoornis als zo’n ernstige stoornis kan worden aangemerkt – staat slechts aan een bewezenverklaring in de weg als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht over de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbraken (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AR3226). Daarvan is in deze zaak geen sprake, nu daarvan geenszins is gebleken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 25 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meermalen, in de nek en in de rug, heeft gestoken en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het onder 8. genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ook strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid (volledig) uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf van 36 maanden;
  • waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
  • met een proeftijd van twee jaren;
  • met oplegging van de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Hierbij heeft de officier van justitie in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en de heftige voorgeschiedenis tussen de verdachte en het slachtoffer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met een bijkomende taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft de raadsman gewezen op het feit dat de verdachte zijn baan zal verliezen als hij nog langer blijft vastzitten. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte in het geval van oplegging van een bijkomende voorwaardelijke gevangenisstraf niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Tot slot heeft de raadsman de rechtbank op de terechtzitting gevraagd de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Inleiding
De rechtbank houdt bij het bepalen van een straf rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd. Ook kijkt de rechtbank naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
In deze zaak overweegt de rechtbank het volgende.
6.3.2
Ernst van het feit
De verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer [slachtoffer] om het leven te brengen door hem meermalen met veel heftigheid en kracht met een mes steken, waaronder in de nek. De verdachte heeft meer dan tien keer met het mes uitgehaald. Hierbij heeft het slachtoffer steekwonden en een klaplong opgelopen. Het is niet aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet is komen te overlijden, het slachtoffer wist namelijk zelf weg te komen. Ondanks de voorgeschiedenis tussen de verdachte en het slachtoffer, valt het niet te begrijpen hoe de verdachte zich zo gewelddadig heeft kunnen gedragen. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het feit zo ernstig dat daarop niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur dan de periode die de verdachte tot nu toe in voorarrest heeft doorgebracht (bijna vier maanden).
6.3.3
Strafverzwarende omstandigheden
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat het steekincident plaatsvond op de openbare weg. Daardoor zijn omstanders ongewild met het geweld geconfronteerd.
6.3.4
Strafblad
Volgens het strafblad van de verdachte van 24 augustus 2018 is hij niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit veroordeeld.
6.3.5
Strafverminderende omstandigheden
De rechtbank nam kennis van:
  • het Pro Justitia-rapport van 8 augustus 2018 van dr. [naam] , psychiater
  • het Pro Justitia-rapport van 8 augustus 2018 van [naam] , GZ- en forensisch psycholoog.
Uit de rapporten volgt, kort samengevat, dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een angststoornis met paniekaanvallen en pleinvrees. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het feit en dit beïnvloedde het gedrag van de verdachte. Waarschijnlijk was ten tijde van het plegen van het feit sprake van herbeleving van angst en paniekklachten door de onverwachte confrontatie met het slachtoffer. Daardoor heeft de verdachte op excessief agressieve wijze gereageerd. De deskundigen achten de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. De kans op herhaling wordt ingeschat als laag.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door inzichtelijke motiveringen en dat de rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. Daarmee neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Verder houdt de rechtbank in enige mate in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat tussen de verdachte en het slachtoffer sprake was van een heftige voorgeschiedenis, waarin het slachtoffer de verdachte en zijn gezin langdurig en in ernstige mate heeft lastiggevallen.
6.3.6
Andere persoonlijke omstandigheden
De rechtbank realiseert zich terdege dat verdachte bij oplegging van een langdurige gevangenisstraf zeer waarschijnlijk zijn baan zal verliezen. Ook kan de rechtbank zich goed voorstellen dat het gemis van de verdachte als partner en vader het gezin van de verdachte (ook financieel) zwaar zal vallen. De rechtbank vindt het gepleegde feit echter zo ernstig dat de zij met die omstandigheden geen rekening kan houden in die zin dat de verdachte op dit moment al lang genoeg zou hebben vastgezeten (bijna vier maanden).
6.3.7
Conclusie
Alles overwegende en rekening houdende met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, zal de rechtbank – gelijk aan de eis van de officier van justitie – aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hierbij zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden ook de bijzondere voorwaarden opleggen zoals de reclassering die heeft geadviseerd, namelijk:
  • een meldplicht;
  • een behandelverplichting;
  • en een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer.
Als uitzondering op het contactverbod zal de rechtbank bepalen dat de verdachte, in overleg met de reclassering, in het kader van bijvoorbeeld mediation contact mag hebben met het slachtoffer. Het slachtoffer is namelijk de vader van de stiefzoon van de verdachte, zodat zij in de toekomst zeer waarschijnlijk nog met elkaar te maken zullen krijgen.
Tot slot merkt de rechtbank op dat zij ermee rekening heeft gehouden dat de verdachte vanwege de bijkomende voorwaardelijke gevangenisstraf niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Er bestaan namelijk ernstige bezwaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, terwijl op het basisdelict (doodslag) een maximale gevangenisstraf staat van meer dan 12 jaren. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een geschokte rechtsorde. Daarmee bedoelt de rechtbank dat maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan als in de samenleving bekend zou worden dat de verdachte is vrijgelaten. Gelet op de straf die de rechtbank zal opleggen, is verder nog geen sprake van een situatie waarin de verdachte mogelijk al langer in voorarrest heeft gezeten dan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onder primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals dat hierboven onder 3.5 is bewezen verklaard, en dat het bewezenverklaarde oplevert:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar;
strafoplegging
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht bij tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde tijdens de proeftijd:
- geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, met uitzondering van de gevallen waarin sprake is van mediation of een soortgelijke procedure en de reclassering, in overleg met het slachtoffer, uitdrukkelijk toestemming voor dat contact heeft gegeven;
- zich meldt bij de Reclassering Nederland, adres: [adres] , op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, om zich te laten behandelen voor zijn angststoornis en/of pleinvrees.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde daarin te begeleiden;
voorlopige hechtenis
wijst af het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2018.
Mr. Milius is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018137521, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Segbroek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 151).
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , blz. 33 en 34; de eigen verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 5 september 2018.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 52 en 53; de eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 5 september 2018; de eigen verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 5 september 2018, voor zover inhoudende dat hij en het slachtoffer op de beelden zijn te zien.
4.De eigen verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 5 september 2018.