ECLI:NL:RBDHA:2018:11048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
F.18.290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillissement en beoordeling van betalingsonmacht

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillissementsverklaring. De opposante, geboren in 1967 en handelend onder de naam [X], was op 21 augustus 2018 in staat van faillissement verklaard op verzoek van een derde, [verzoekster]. De opposante heeft op 3 september 2018 een verzetschrift ingediend, waarin zij stelde dat zij aan haar betalingsverplichtingen had voldaan en dat verzoekster geen redelijk belang had bij de faillissementsaanvraag. Tijdens de behandeling van het verzet op 11 september 2018 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, mr. F.A.J.H. de Lugt en mr. C. van Aken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst bestond tussen opposante en verzoekster, die pas op 29 augustus 2018 door de curator was opgezegd. De rechtbank oordeelde dat opposante loon verschuldigd was aan verzoekster over de maanden juni, juli en een deel van augustus 2018, en dat deze betalingen niet waren verricht. De rechtbank concludeerde dat opposante in de toestand verkeerde van hebben opgehouden te betalen, en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank wees ook het verzoek van opposante om verzoekster in de kosten van het geding te veroordelen af.

De beslissing van de rechtbank was als volgt: het verzet werd ongegrond verklaard en het verzoek om kostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. W.J. Don en uitgesproken ter openbare terechtzitting, met griffier C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/18/[000] F
uitspraakdatum : 13 september 2018
Op 21 augustus 2018 is
[opposante],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Indonesië),
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [00000000],
woonadres: [postcode en woonplaats], [adres],
handelend onder de naam [X],
opposante,
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt,
op verzoek van een derde, te weten
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. C. van Aken,
in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. G.H.M. Smelt tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. L.A. van Walree-Brascamp, advocaat te Voorburg, als curator (hierna: de curator).
Het verloop van de procedure
Widijanto heeft op 3 september 2018, binnengekomen op 4 september 2018, een verzetschrift met bijlagen ingediend strekkende tot vernietiging van het vonnis van 21 augustus 2018, waarbij zij in staat van faillissement werd verklaard.
Het verzet is op 11 september 2018 ter terechtzitting behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- [opposante], voornoemd, bijgestaan door mr. De Lugt, voornoemd;
 - mr. Van Aken, voornoemd;
 - de curator.
De rechtbank maakt verder melding van de ontvangst van:
 het advies van 10 september 2018 van de curator, met bijlagen, waaronder een crediteurenlijst, een salarisverzoek, een voorlopig financieel verslag, sommaties en een e-mail met betaallink;
 het faxbericht, met vier producties (7-10), van mr. Van Aken op 10 september 2018;
 de door mr. Van Aken ter zitting overgelegde pleitnota;
 de door mr. De Lugt ter zitting overgelegde pleitaantekeningen.
Stellingen van partijen
Opposante heeft – samengevat weergegeven – aan het verzet ten grondslag gelegd dat zij wel degelijk heeft voldaan aan haar betalingsverplichting over de maanden april en mei 2018 jegens verzoekster. Gelet hierop heeft verzoekster geen redelijk belang gehad bij het aanvragen van het faillissement van opposante. Voor wat betreft de vakantiebijslag, geldt dat deze pas aan het eind van de maand juni verschuldigd was, zodat de vordering van verzoekster ten aanzien van de vakantiebijslag op het moment van de faillissementsaanvraag van 21 juni 2018 niet opeisbaar was. Nu opposante reeds op 11 juni 2018 per e-mailbericht heeft aangegeven dat zij niet aan haar financiële verplichtingen zou kunnen voldoen, diende verzoekster zich voor nadere uitbetaling van salaris en overige emolumenten te wenden tot het UWV, om aldaar een uitkering wegens betalingsonmacht aan te vragen. Wat geldt voor de uitbetaling van de vakantiebijslag en de salarisbetalingen over de maanden april en mei 2018, geldt eveneens voor de betaling van de reiskosten over deze maanden, nu deze door opposante op 11 mei 2018 tijdig aan verzoekster werden uitbetaald. De vordering van verzoekster, kennelijk op grond van artikel 7:625 BW, ten aanzien van de wettelijke verhoging en rente over ‘achterstallig’ salaris en vakantiebijslagen dient dan ook te worden afgewezen. Opposante verzoekt verzoekster in de kosten van het geding, het (na)salaris van de advocaat daaronder begrepen, te veroordelen.
Verzoekster heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat wel degelijk sprake is van (forse) achterstanden betreffende zowel de salarisbetalingen, de vakantiebijslag als de reiskosten. De vakantiebijslag dient, anders dan oppossante stelt, wel degelijk in mei van elk jaar te worden voldaan. Dat blijkt uit de salarisspecificaties mei 2014 en mei 2017. Tevens wordt verwezen naar het advies van de curator, waaruit kan worden opgemaakt dat de arbeidsvoorwaardenregeling KNMT van toepassing is waarin is bepaald dat de uitbetaling van het vakantiegeld jaarlijks in de maand mei dient plaats te vinden. Voor zover verzoekster bekend, is er door opposante geen aanvraag bij het UWV gedaan, of is deze – indien wel en tijdig gedaan – niet in behandeling genomen en is door opposante niet gereageerd op de brieven, verzoeken en het onderzoek zijdens het UWV. De arbeidsovereenkomst van verzoekster is pas (rechtsgeldig) beëindigd middels opzegging door de curator op 29 augustus 2018. Opposante verkeert onverkort in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen en er is bovendien sprake van pluraliteit van schuldeisers.
De beoordeling
Het verzet is tijdig ingesteld.
De schuldenaar tegen wie het verzoek tot faillietverklaring is gericht, verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen indien de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en de schuldenaar is opgehouden met betalen. Bij de behandeling van het verzet dient de rechtbank de vraag of de schuldenaar verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen te beoordelen aan de hand van gegevens die thans gelden. Er vindt dus een toetsing ex nunc plaats (zie HR 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1473).
De rechtbank overweegt in dit verband dat niet relevant is of de vakantiebijslag ten tijde van de aanvraag van het faillissement opeisbaar was. Wel is relevant of ten tijde van de behandeling van het verzet summierlijk blijkt van het bestaan van een opeisbare vordering en van steunvorderingen.
Gebleken en onbetwist is dat tussen opposante en verzoekster een arbeidsovereenkomst is gesloten en dat deze (pas) op 29 augustus 2018 door de curator is opgezegd. Hieruit volgt dat opposante loon verschuldigd is aan verzoekster over de maanden juni, juli en een deel van augustus 2018. Vast staat dat deze betalingen niet zijn verricht. Het bestaan van een vorderingsrecht (en daarmee een redelijk belang) van verzoekster staat dan ook vast. Het verweer van oppossante dat verzoekster zich voor betaling van haar salaris en overige emolumenten diende te wenden tot het UWV slaagt niet, nu niet is gesteld of gebleken dat het UWV de betalingsverplichtingen van opposante zou hebben overgenomen. Daarnaast is uit de stukken gebleken dat opposante bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2018 is veroordeeld tot betaling van € 18.579,19 aan [A] B.V. Niet is gebleken dat deze steunvordering door opposante is voldaan. Daarnaast is uit de door de curator overgelegde crediteurenlijst gebleken dat opposante een aanzienlijke schuldenlast heeft. Weliswaar heeft opposante aangeboden de vordering van verzoekster te voldoen, maar voor de betaling daarvan is geen zekerheid gesteld en evenmin is zekerheid gesteld voor de betaling van het salaris van de curator.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat opposante in de toestand verkeert van hebben opgehouden te betalen. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard en het verzoek tot het veroordelen van verzoekster in de kosten van het geding zal worden afgewezen.

BESLISSING:

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst af het verzoek van opposante om verzoekster te veroordelen in de kosten van het geding.
Gegeven door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2018 in aanwezigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.