ECLI:NL:RBDHA:2018:10862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseressen op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseressen, afkomstig uit Eritrea, hebben hun aanvragen ingediend in het kader van nareis asiel, waarbij eiseres 1 zich als moeder van de referent heeft gepresenteerd en de andere eiseressen als zussen. De aanvragen zijn afgewezen omdat eiseres 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk de moeder van de referent is, ondanks het overleggen van een kopie van een identiteitskaart. De rechtbank oordeelt dat de tegenstrijdige verklaringen over geboortedatum en naam van eiseres 1, alsook het ontbreken van andere ondersteunende documenten, de afwijzing rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseressen niet in bewijsnood verkeren, aangezien zij niet hebben aangetoond dat het voor hen onmogelijk is om identiteitsdocumenten te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat de door eiseressen overgelegde onofficiële documenten niet voldoende zijn om hun identiteit vast te stellen. De beroepen van de eiseressen worden ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14925 en AWB 17/14927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres 1, V-nummer [V-nummer]

[eiseres 2],eiseres 2, V-nummer [V-nummer]
[eiseres 3],eiseres 3, V-nummer [V-nummer]
[eiseres 4],eiseres 4, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 13 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 8 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens zijn verschenen de heer [persoon X] (hierna: referent) en tolk de heer B. Habte. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1975. Eiseres 2 stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Eiseressen 3 en 4 stellen te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Allen stellen de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 18 januari 2016 heeft referent namens eisers een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel ingediend. Eiseres 1 stelt de moeder van referent te zijn. Eiseressen 2, 3 en 4 stellen de zussen van referent te zijn. Aan referent is op 21 oktober 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verstrekt.
2. Verweerder heeft de aanvraag van de eiseres 1 voor een mvv in het kader van nareis asiel afgewezen omdat eiseres 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk de moeder van referent is. Zij heeft weliswaar een kopie van een identiteitskaart inclusief beëdigde vertaling overgelegd, maar de hierop vermelde gegevens komen niet overeen met hetgeen referent verklaard heeft over de naam, geboortedatum en geboorteplaats van eiseres 1. Eiseres 1 heeft voorts geen andere documenten ter onderbouwing van haar identiteit of de familierelatie met referent overgelegd. De aanvraag voor de zussen van referente is beoordeeld als een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid’ bij de moeder omdat zussen niet in aanmerking komen voor een mvv nareis. Ook deze aanvraag is afgewezen omdat niet is aangetoond dat sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
3. Eiseressen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en stellen zich op het standpunt dat de aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingewilligd dient te worden. Ter onderbouwing hebben eiseressen een identiteitskaart van eiseres 1, een drietal foto’s en twee getuigenverklaringen ten aanzien van het overlijden van de vader overgelegd. In beroep zijn drie schoolrapporten van respectievelijk eiseres 2, 3 en 4 overgelegd. Referent heeft bij zijn eerste gehoor aangegeven dat zijn moeder ongeveer 40 jaar oud is. Op het aanvraagformulier, dat referent niet zelf heeft ingevuld, staat een geboortedatum van zijn moeder vermeld, terwijl referent de leeftijd niet zeker wist. Dit kan hem in redelijkheid niet worden tegengeworpen. De tegenstrijdigheid ten aanzien van de naam van eiseres heeft als oorzaak dat de tolk die het document heeft vertaald de naam niet goed heeft kunnen lezen. Verweerder veronderstelt dat alle Eritreeërs in het bezit zijn van documenten, maar dat is blijkens de overgelegde e-mailwisseling tussen Vluchtelingenwerk en professor [professor] niet juist. Eisers verkeren in bewijsnood vanwege een brand in de woning waardoor alle destijds aanwezige documenten verloren zijn gegaan. Zij kunnen zich voorts niet tot de Eritrese autoriteiten wenden en dit kan niet van hen noch van anderen namens hen worden gevergd. Eisers verwijzen naar artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2013 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Voorts verwijzen eisers nog naar een artikel van het NRC van 9 juni 2016; het Tweede Kamer debat van 30 juni 2016 en de vragen van de Tweede Kamerleden Azmani en Sjoerdsma; een expert opinion van de Migration Law Clinic van de Vrije Universiteit Amsterdam, ‘The 'bewijsnood' policy of the Dutch immigration service: A correct interpretation of the Family Reunification Directive or an unlawful procedural hurdle?’, onder begeleiding van Prof. Pieter Boeles en Dr. Evelien Brouwer en het antwoord van verweerder op vraag 9 van het Tweede Kamerlid Van Dijk, Vergaderjaar 2016-2017, nummer 2249. Niet valt in te zien dat verweerder geen interview met eiseressen en referent heeft gehouden om de identiteit, nationaliteit en familierelatie vast te stellen. Tot slot zijn eiseressen van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(…)
(c.) de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).
5.2.
In zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354) heeft verweerder zijn nieuwe vaste gedragslijn uiteengezet. Dit aangepaste beoordelingskader is van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen. In de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De Afdeling begrijpt de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
5.3
De rechtbank overweegt dat eiseressen geen officiële identificerende documenten hebben overgelegd waaruit hun identiteit of nationaliteit blijkt. Verweerder heeft vervolgens conform de nieuwe gedragslijn de door eisers overgelegde onofficiële documenten bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiseressen overgelegde indicatieve bewijsstukken niet voldoende overtuigend zijn om hun identiteit vast te stellen. De overgelegde kopie van het identiteitsbewijs van eiseres 1 kan niet worden aangemerkt als substantieel bewijs nu de naam en geboortedatum op de identiteitskaart verschillen van de verklaringen van referent en de gegevens zoals deze zijn opgegeven bij de aanvraag. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat referent in staat geacht mag worden om de volledige naam van zijn moeder te weten. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat referent voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn verklaringen zoals afgelegd in het eerste gehoor op dit punt te corrigeren, maar dit niet heeft gedaan. Daarnaast betreft de identiteitskaart een kopie, waardoor het document niet op echtheid kan worden onderzocht. Ten aanzien van de in beroep overgelegde schoolrapporten overweegt de rechtbank als volgt. Daargelaten dat de rapporten niet hoeven te worden meegenomen in de afweging volgens de ex tunc toets, zeggen de rapporten alsnog niets over de identiteit van eiseressen 2, 3 en 4. Het betreffen immers kopieën en de rapporten zijn voorts niet voorzien van een foto of geboortedatum.
5.4
De rechtbank volgt eiseres 1 niet in haar standpunt dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van documenten met betrekking tot haar identiteit en nationaliteit en dat derhalve sprake is van bewijsnood. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft onderbouwd dat het voor haar persoonlijk onmogelijk is om over een identiteitsdocument te beschikken. Verweerder heeft terecht gewezen op het EASO rapport van mei 2015 en het Algemeen ambtsbericht Eritrea van 6 februari 2017, waarin staat dat alle Eritreeërs boven de 18 jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat er documenten verloren zijn gegaan bij een brand in de woning, maar zij heeft niet nader gespecificeerd om welke documenten het gaat en wanneer de brand zou hebben plaatsgevonden, zodat verweerder niet heeft kunnen beoordelen of eiseres in staat had kunnen worden geacht na de brand nieuwe documenten aan te vragen. Eiseres heeft niet concreet toegelicht hoe zij (verder) zonder officiële identiteitsdocumenten heeft geleefd in Eritrea. Van Eritrese vluchtelingen en hun gezinsleden kan volgens eiseres niet worden verlangd dat zij contact opnemen met hun eigen autoriteiten om officiële documenten aan te vragen. In dit verband heeft eiseres verwezen naar de onder rechtsoverweging 3 genoemde bronnen. Hoewel verweerder van eiseres noch van referent verwacht dat zij zich tot de Eritrese autoriteiten wenden, kan verweerder wel van eiseres verwachten dat zij aannemelijk weet te maken waarom zij niet over identificerende documenten beschikt en hiertoe een op de persoon toegespitste verklaring geeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de door haar overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van bewijsnood, nu dit slechts algemene informatie over Eritrea betreft. In dit licht was verweerder niet gehouden aanvullend onderzoek naar de identiteit van eiseres 1 te doen.
5.5
Nu verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eiseressen hun gestelde identiteit onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, behoeft hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de feitelijke gezinsband met referent geen bespreking meer.
5.6
De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eisers en referent in bezwaar te horen, faalt. Van horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake wanneer reeds aanstonds blijkt dat het bezwaar ongegrond is en er geen twijfel over die conclusie mogelijk is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht, rekening houdend met de nieuwe gedragslijn, dat de indicatieve bewijsstukken die in bezwaar en later in beroep zijn overgelegd niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Bovendien is afgezien van horen, omdat er tegenstrijdigheden in de overlegde documenten zitten, zoals uiteengezet onder rechtsoverweging 5.3. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, van oordeel dat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren en van het horen van eisers en referent in bezwaar heeft kunnen afzien.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.