In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing die was gegeven door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden. Het verzoek was ingediend door de moeder van de minderjarige, die zorgen had over grensoverschrijdend gedrag van de minderjarige en de voorwaarden van de schriftelijke aanwijzing. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag en de minderjarige verblijft afwisselend bij beide ouders. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoek en het verweerschrift van de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing, die ouders verplichtte om elkaar toestemming te geven voor vakanties met de minderjarige, zorgvuldig was voorbereid en in het belang van de minderjarige was. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er geen schending was van het gelijkheidsbeginsel en dat de zorgen van de moeder over het gedrag van de minderjarige niet voldoende waren om de schriftelijke aanwijzing te vervallen. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen en de aanwijzing bekrachtigd. Tevens is het subsidiaire verzoek van de moeder om de inhoud van de schriftelijke aanwijzing te wijzigen afgewezen, omdat de kinderrechter niet bevoegd is om de inhoud te wijzigen. De kinderrechter heeft besloten geen dwangsom op te leggen, omdat er voldoende vertrouwen was dat de ouders de aanwijzing zouden naleven.
De beschikking is gegeven door mr. M. Kramer, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.