ECLI:NL:GHSGR:2007:BA7408

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189-M-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. Vonk
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de bijzondere curator in hoger beroep tegen aanwijzing als bedoeld in artikel 1:259 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de bijzondere curator niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg. De bijzondere curator had op 8 februari 2007 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 9 november 2006, waarin de kinderrechter de aanwijzing van Jeugdzorg voor de plaatsing van de minderjarige [kind] in een pleeggezin had verlengd. De bijzondere curator stelde dat de rechtbank ten onrechte had beslist dat in de nieuw af te geven aanwijzing expliciet vermeld diende te worden dat ernaar gestreefd wordt om [kind] samen met zijn broertje [Naam] zo spoedig mogelijk door te plaatsen naar een perspectiefbiedend pleeggezin in de regio Zeeland.

Het hof overwoog dat de kinderrechter op basis van artikel 1:259 BW de bevoegdheid heeft om een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren, maar niet om een nieuwe aanwijzing in de plaats te stellen. Het hof concludeerde dat de bijzondere curator niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de bestreden beschikking niet de mogelijkheid bood voor hoger beroep op grond van artikel 807 Rv. De uitspraak benadrukt de grenzen van de bevoegdheid van de kinderrechter en de rol van de bijzondere curator in dergelijke procedures.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de procedurele aspecten van hoger beroep in het personen- en familierecht verduidelijkt, met name in zaken die betrekking hebben op de plaatsing van minderjarigen in pleeggezinnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 april 2007
Rekestnummer : 189-M-07
Rekestnr. rechtbank : 06-637
Mr. G.R. Dorhout-Tielken,
kantoor houdende te Soest,
in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de
na te noemen minderjarige [kind],
hierna te noemen: de bijzondere curator,
procureur mr. W. Heemskerk,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E.J. Daalder,
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
3. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoor houdende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De bijzondere curator is op 8 februari 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 november 2006 van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg.
Bij brief ingekomen bij het hof op 21 februari 2007 heeft de bijzondere curator onder meer het appelschrift nader toegelicht.
Bij brief van 21 maart 2007 is door het hof aan de procureur van de bijzondere curator en de advocaat van de moeder medegedeeld dat de behandeling van de onderhavige zaak een korte behandeling betreft waarin uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zal komen. Voorts is medegedeeld dat het in beginsel niet noodzakelijk is dat de partijen in persoon verschijnen.
Van de zijde van de advocaat van de moeder, mr W.J.W.K. Suijkerbuijk, is bij het hof op 27 maart 2007 een faxbrief ingekomen waarin wordt meegedeeld dat hij de zitting niet zal bijwonen en dat er geen verweerschrift zal worden ingediend.
Van de zijde van de bijzondere curator is bij het hof op 28 maart 2007 een faxbrief ingekomen waarin wordt meegedeeld dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Op 28 maart 2007 zou de zaak mondeling behandeld worden. De belanghebbenden en de raadslieden zijn niet verschenen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Middelburg. Bij deze beschikking is de aanwijzing van 2 oktober 2006, waarbij Jeugdzorg de plaatsing van de na te noemen minderjarige [kind] in het pleeggezin van de familie [x] heeft verlengd met ingang van 30 september 2006 en tot 30 september 2007 (behoudens verkorting), vervallen verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vervallenverklaring van voormelde aanwijzing ten aanzien van de verlenging van de plaatsing van [kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind], in een pleeggezin.
2. De bijzondere curator verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot vervallenverklaring van de aanwijzing alsnog af te wijzen.
3. De bijzondere curator stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat in de nieuw af te geven aanwijzing expliciet dient te worden vermeld dat ernaar wordt gestreefd om [kind] samen met zijn broertje [Naam] zo spoedig mogelijk door te plaatsen naar een perspectiefbiedend pleeggezin in de regio Zeeland. Volgens de bijzondere curator heeft de rechtbank zich hiermee niet beperkt tot de vervallenverklaring van de aanwijzing doch heeft zij impliciet een beslissing tot beëindiging van de plaatsing van [kind] in het huidige pleeggezin genomen, waartoe zij niet bevoegd is. In haar brief van 21 februari 2007 stelt de bijzondere curator dat er feitelijk sprake is van een beslissing ex artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan hoger beroep mogelijk is. Voorts is de bijzondere curator van mening dat de rechtbank de belangen van [kind] niet, althans onvoldoende heeft meegewogen, nu uit de bestreden beschikking niet blijkt dat deze belangen zijn meegewogen en daaruit tevens niet blijkt dat de pleegouders - die al sinds mei 2006 feitelijk voor [kind] zorgen - als belanghebbenden zijn gehoord. Gezien het vorenstaande kan de bestreden beschikking geen stand houden en dient de plaatsing van [kind] in het huidige pleeggezin te worden gehandhaafd, aldus de bijzondere curator.
4. Het hof overweegt het volgende. Krachtens artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. De kinderrechter kan hierbij geen nieuwe aanwijzing in de plaats stellen van de vervallen aanwijzing of de aanwijzing wijzigen. Blijkens de memorie van antwoord betreffende dit wetsartikel heeft de kinderrechter wel de ruimte in de motivering van zijn beschikking tot vervallenverklaring mede aan te geven waar de grenzen van de aanwijzing liggen, met andere woorden welke aanwijzing hij meer aanvaardbaar acht. Naar het oordeel van het hof zijn in het onderhavige geval deze grenzen van de aanwijzing weliswaar tevens in het dictum van de bestreden beschikking opgenomen, maar betreft het daarmee nog geen nieuwe aanwijzing, zoals de bijzondere curator impliceert. Voormelde opname in het dictum doet tevens niet af aan het feit dat de aanwijzing vervallen is verklaard. Gelet op het vorenstaande is hoger beroep van de bestreden beschikking op grond van het bepaalde in artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering derhalve niet mogelijk. Hetgeen de bijzondere curator verder nog naar voren heeft gebracht, behoeft geen nadere bespreking, nu zij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
5. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de bijzondere curator niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Vonk en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2007.