ECLI:NL:GHSGR:2007:BA7408
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Reinking
- A. Vonk
- Fockema Andreae-Hartsuiker
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de bijzondere curator in hoger beroep tegen aanwijzing als bedoeld in artikel 1:259 BW
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de bijzondere curator niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg. De bijzondere curator had op 8 februari 2007 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 9 november 2006, waarin de kinderrechter de aanwijzing van Jeugdzorg voor de plaatsing van de minderjarige [kind] in een pleeggezin had verlengd. De bijzondere curator stelde dat de rechtbank ten onrechte had beslist dat in de nieuw af te geven aanwijzing expliciet vermeld diende te worden dat ernaar gestreefd wordt om [kind] samen met zijn broertje [Naam] zo spoedig mogelijk door te plaatsen naar een perspectiefbiedend pleeggezin in de regio Zeeland.
Het hof overwoog dat de kinderrechter op basis van artikel 1:259 BW de bevoegdheid heeft om een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren, maar niet om een nieuwe aanwijzing in de plaats te stellen. Het hof concludeerde dat de bijzondere curator niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de bestreden beschikking niet de mogelijkheid bood voor hoger beroep op grond van artikel 807 Rv. De uitspraak benadrukt de grenzen van de bevoegdheid van de kinderrechter en de rol van de bijzondere curator in dergelijke procedures.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de procedurele aspecten van hoger beroep in het personen- en familierecht verduidelijkt, met name in zaken die betrekking hebben op de plaatsing van minderjarigen in pleeggezinnen.