6.4.De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers niet met referente voorafgaand aan hun aanvragen verblijf hebben genoten in een andere lidstaat, alvorens met referente naar Nederland te komen. Reeds om die reden is de Verblijfsrichtlijn, gelet op hiervoor genoemde jurisprudentie van het HvJ EU en die van de Afdeling, niet analoog op eisers van toepassing. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het effectiviteitsbeginsel verlangt dat de Verblijfsrichtlijn ook analoog moet worden toegepast in het geval een familielid zich niet reeds in de gastlidstaat bij de Unieburger heeft gevoegd maar pas nadat de Unieburger is teruggekeerd naar zijn eigen lidstaat. Van een belemmering in het uitoefenen van de rechten van het vrij verkeer door een Unieburger kan dan immers geen sprake zijn. Eisers beogen verblijf bij een Nederlander die in Nederland verblijft, zodat zij aan het EU recht geen verblijfsrecht kunnen ontlenen maar aan de nationale toelatingsvoorwaarden dienen te voldoen.
7. Aan de omstandigheid dat aan eisers visa zijn verstrekt, kunnen eisers niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij ook in aanmerking komen voor een verblijfsdocument EU/EER. Van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging dat aan eisers een verblijfsdocument zal worden afgegeven, is geen sprake geweest, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel reeds hierom niet slaagt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat eisers geen geslaagd beroep op artikel 8 van het EVRM kunnen doen. Nu de door eisers ingediende aanvraag ziet op het vaststellen van rechtmatig verblijf op grond van het vrij verkeer van personen, kan een beoordeling van een beroep op artikel 8 van het EVRM niet leiden tot de afgifte van het gevraagde verblijfsdocument. Voor zover eisers van mening zijn dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM voor verblijf in aanmerking komen, kunnen zij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
9. Ter zitting hebben eisers een beroep gedaan op het arrest van het HvJ EU van 10 mei 2017 in de zaak C-133/15, Chavez-Vilchez e.a. (Chavez). Van een situatie waarin een kind die burger van de Unie is, genoopt zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiseres 2 en eiser bezitten de Nederlandse nationaliteit niet en verblijven ook niet op het grondgebied van de EU, zodat van een uitzetting geen sprake kan zijn. Het beroep van eisers op Chavez slaagt dan ook niet.
10. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eisers en referenten in bezwaar te horen, faalt eveneens. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eisers hebben aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eisers en referenten kon worden afgezien.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.