ECLI:NL:RBDHA:2018:10722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
SGR 17/5260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verleende omgevingsvergunning voor het kappen van bomen op een tennispark met betrekking tot herplantplicht en belanghebbendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2018 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die is verleend voor het kappen van zes bomen op het tennispark in Wassenaar. Eisers, eigenaren van een perceel grenzend aan het tennispark, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, dat de kapvergunning verleende. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers alleen belang hebben bij de beoordeling van boom 4, aangezien de andere bomen reeds omgewaaid of gestorven zijn. De rechtbank oordeelt dat de herplantplicht onvoldoende gemotiveerd was in het bestreden besluit, maar dat de vergunning voor de kap van boom 4 in redelijkheid kon worden verleend. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed en zijn de proceskosten toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat eisers belanghebbenden zijn bij de kap van boom 4, omdat zij zicht hebben op deze boom vanuit hun woning. De rechtbank heeft ook de juridische kaders uiteengezet die van toepassing zijn op de vergunningverlening voor het vellen van bomen, inclusief de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene plaatselijke verordening Wassenaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5260

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] – [eiser 3] , te [plaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigden: D. Burgemeister en mr. E.C.M. de Heij).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [plaats]

(vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van zes bomen op het tennispark “ [tennispark] ” gelegen op het perceel [perceel] te [plaats] (het tennispark).
Bij besluit van 15 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018, waarbij de zaak gevoegd is behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer SGR 17/7349. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn de eigenaren van het perceel aan de [adres] te [plaats] . Dit perceel grenst aan het tennispark. Vergunninghouder is de eigenaar van het tennispark en heeft op 10 januari 2017 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het kappen van zeven bomen op het tennispark ingediend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend, onder de voorwaarde dat in het plantseizoen 2017/2018 vijf nieuwe bomen met een minimale maat van 16/18 centimeter in omtrek worden geplant.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het door eisers gemaakte bezwaar ten aanzien van de bomen met nummer 1, 2, 3, 5 en 6 niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Voorts is in het bestreden besluit opgenomen dat de omgevingsvergunning is verleend voor zeven bomen in plaats van de zes bomen die in het primaire besluit genoemd werden. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers geen belang hebben bij de verleende vergunning voor zover die ziet op de bomen 1, 5 en 6, omdat boom 1 feitelijk is gestorven en de bomen 5 en 6 zijn omgewaaid. Verder hebben eisers geen zicht op de bomen 2 en 3, zodat zij ook ten aanzien van de vergunning voor deze bomen geen belang hebben. Ten aanzien van boom 4 en 7 stelt verweerder dat deze bomen zijn verzwakt door een ziekte. Het ondergrondse wortelstelsel van boom 4 is aangetast en verrot en boom 7 is aangetast door een essenziekte (essentaksterfte). Volgens verweerder is het gevaar voor schade aan opstallen en voor de leefomgeving reëel. Verweerder heeft daarom de lage boomwaarde en het gevaar voor schade zwaarder laten wegen dan het behoud van de bomen, zodat de kapvergunning terecht is afgegeven. Voorts is een herplantplicht voor vijf bomen opgelegd en is een nadere locatie voor de nieuwe bomen bepaald.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en voeren hiertoe – samengevat weergegeven – aan dat de kap van de bomen plaatsvindt vanwege de aanleg van padelbanen op het tennispark. Verweerder heeft hierover ten onrechte niets overwogen in het bestreden besluit. Eisers stellen dat het beroep zich richt tot en dat zij belang hebben bij de bomen 4, 5 en 6, omdat de afstand tussen deze bomen en hun tuin ongeveer 10 meter is. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat de bomen landschappelijke en cultuurhistorische waarden hebben, dat hun leefomgeving wordt aangetast door de kap van de bomen en dat de bomen geen gevaar opleveren voor de sporters op het tennispark. Zij betwijfelen of de ziekte van de bomen is vastgesteld door een deskundige. Eisers stellen voorts dat de herplantplicht moet bestaan uit de verplichting om hetzelfde aantal bomen (met dezelfde grootte) te herplanten en daarbij dezelfde locaties te hanteren als de eerdere bomen.
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eisers zich richt op de verleende omgevingsvergunning voor de kap van de bomen 4, 5 en 6 en de opgelegde herplantplicht. Tussen partijen staat vast dat de bomen 5 en 6 zijn omgewaaid in februari 2017. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze bomen teniet zijn gegaan en er ten tijde van het bestreden besluit geen belang meer was gelegen in het gemaakte bezwaar van eisers ten aanzien van deze twee bomen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3223. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de kap van de bomen 5 en 6 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De rechtbank ziet zich vervolgens ambtshalve geplaatst voor de vraag of eisers belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de verleende omgevingsvergunning voor boom 4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0758, dienen eisers om belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning een hen persoonlijk aangaand belang te hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont, of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers vanuit hun woning zicht hebben op boom 4. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit ten aanzien van boom 4.
6. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
6.1.
Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Wassenaar 2014 (APV) is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4:11b, eerste lid, van de APV kan in afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. beeldbepalende waarden;
e. waarden van dorpsschoon;
f. waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Ingevolge artikel 4:11b, tweede lid, van de APV kan het bevoegde gezag bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning de boomwaarde als motivering hanteren.
Ingevolge artikel 4:11c, eerste lid, van de APV kan, tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften, behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herbeplant.
6.2.
Het betoog van eisers dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren nu de kap van de bomen slechts plaatsvindt om op het tennispark twee padelbanen te kunnen realiseren, slaagt niet. Uit het hierboven weergegeven juridisch kader volgt niet dat aan die omstandigheid, wat daar verder ook van zij, in het kader van de vergunningverlening gewicht toekomt.
6.3
De rechtbank overweegt dat het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, gelet op de bewoordingen van artikel 4:11b, eerste lid, van de APV een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. Dit betekent dat verweerder daarbij beleidsruimte heeft. Ter beoordeling ligt daarom de vraag voor of verweerder in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het gevaar voor de leefomgeving en voor schade aan opstallen en de lage boomwaarde van boom 4 zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eisers. Hiertoe is redengevend dat tussen partijen niet in geschil is dat boom 4 een lage boomwaarde heeft en feitelijk al is afgestorven. Dat de staat van boom 4 niet door een deskundige is vastgesteld, is daarom niet relevant. Evenmin is relevant de oorzaak van de lage waarde van de boom. Verweerder heeft het gevaar voor schade door het omvallen van de boom reëel kunnen achten, te meer nu de bomen 5 en 6 – evenals boom 4 betreffen dit berken – ook al zijn omgewaaid bij een storm in februari 2017. Daarnaast heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat boom 4 geen landschappelijke, cultuurhistorische of beeldbepalende waarden of waarden van dorpsschoon heeft. Boom 4 betreft namelijk geen boom die van oorsprong thuishoort in Wassenaar en de omgeving van het terrein blijft volgens verweerder voldoende groen ondanks de kap van deze boom. Hierbij is eveneens relevant dat verweerder aan de omgevingsvergunning als voorwaarde een herplantplicht heeft verbonden. Bovendien valt het tennispark, waarop boom 4 staat, niet onder de verwijzing ‘Cultureel erfgoed Wassenaar , panden en objecten en archeologisch erfgoed’, zodat ook hieruit geen cultuurhistorische waarde volgt. Gelet op het vorenstaande, slaagt het betoog van eisers niet.
6.5
Ten aanzien van de herplantplicht, betogen eisers terecht dat verweerder in reactie op de bezwaren van eisers ten onrechte heeft nagelaten om te motiveren waarom de nieuw te planten bomen niet op de plek van de onderhavige bomen dienen te worden geplaatst. Dit betekent dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep in zoverre gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank moet vervolgens onderzoeken of het geschil finaal kan worden beslecht. In dit kader overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift en tijdens de zitting wel afdoende heeft gemotiveerd waarom de nieuw te planten bomen niet op de plek van de bomen 4, 5 en 6 moeten worden geplant. Het herplanten op dezelfde locatie brengt extra – en onevenredig hoge – kosten met zich, omdat dan de volledige oude boom en wortels moeten worden uitgegraven. Voorts is de locatie ongeschikt, omdat de bomen op die plaats weinig licht krijgen door de reeds aanwezige bomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze motivering de beslissing tot een herplantplicht op een andere locatie alsnog heeft voorzien van een deugdelijke motivering. Wat eisers hiertegen hebben ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, met de in beroep gegeven motivering, de gevraagde omgevingsvergunning voor het kappen van de boom met de daaraan verbonden herplantplicht in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen heeft kunnen verlenen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. Eisers hebben voorts blijkens het door hun ingevulde formulier proceskosten verzocht om vergoeding van de door hen gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting ten bedrage van € 12,-. De rechtbank wijst dit toe en zal verweerder in deze door eisers gemaakte proceskosten veroordelen. Van andere gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 12,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, voorzitter, en mr. A.C. de Winter en mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.