201708406/1/V3.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 oktober 2017 in zaak nr. NL17.9758 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 20 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat zijn overdracht aan Italië om medische redenen niet verantwoord is. Volgens de staatssecretaris kunnen deze medische klachten echter niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van Italië. Verder stelt hij zich op het standpunt dat kort voor de overdracht wordt onderzocht of de vreemdeling fit to fly is, zodat die overdracht met de nodige waarborgen is omkleed.
De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling geen objectieve stukken heeft overgelegd die de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht aan Italië, als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127), aantonen. De staatssecretaris heeft volgens haar de aanvraag terecht niet in behandeling genomen.
2. De vreemdeling klaagt in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de door hem overgelegde medische stukken niet blijkt dat een overdracht aan Italië leidt tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zodat de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien advies in te winnen van het Bureau Medische Advisering. Daartoe voert hij, onder verwijzing naar het arrest C.K., aan dat de rechtbank heeft miskend dat er sprake is van twee gedocumenteerde suïcidepogingen en bovendien vaststaat dat deze werden ingegeven door de voorgenomen overdracht aan Italië.
3. Ter staving van zijn beroep op het arrest C.K. heeft de vreemdeling onder meer een rapportage van het Centraal Opvangorgaan asielzoekers van 27 september 2017 en een verslag van het intakegesprek bij GGZ Drenthe de Evenaar op 19 juli 2017 overgelegd, waaruit blijkt dat hij na het besluit van 12 juni 2017 twee suïcidepogingen heeft ondernomen. In het besluit van 28 september 2017 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat uit deze stukken blijkt dat de suïcidepogingen direct verband houden met de voorgenomen overdracht aan Italië. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling gelet hierop met objectieve gegevens heeft aangetoond dat een overdracht aan Italië een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand als bedoeld in het arrest C.K. De staatssecretaris kan, anders dan de rechtbank overweegt, niet volstaan met een fit to fly onderzoek kort voor de overdracht aan Italië en het toesturen van de medische gegevens van de vreemdeling aan de Italiaanse autoriteiten, maar moet reeds in het besluit waarbij hij de asielaanvraag van de vreemdeling (opnieuw) niet in behandeling neemt motiveren of de vreemdeling ondanks zijn gezondheidstoestand kan worden overgedragen en, indien nodig, welke concrete voorzorgsmaatregelen hij zal nemen om aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen te voorkomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980). De grieven slagen.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 28 september 2017 alsnog gegrond verklaren. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 oktober 2017 in zaak nr. NL17.9758;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 28 september 2017, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Annen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
765.