ECLI:NL:RBDHA:2018:10647
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing asielaanvraag en niet opheffen inreisverbod van Turkse nationaliteit
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Turkse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat er ernstige redenen waren om aan te nemen dat hij zich schuldig had gemaakt aan oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Daarnaast was er een zwaar inreisverbod van 10 jaar opgelegd. De eiser diende op 3 augustus 2016 een opvolgende asielaanvraag in, waarin hij stelde dat de eerdere tegenwerping van artikel 1(F) onterecht was en dat hij vreesde voor vervolging in Turkije vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülen-beweging.
De staatssecretaris heeft de opvolgende aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, zonder het inreisverbod op te heffen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat het Unierechtelijk openbare orde criterium niet van toepassing was op de eiser. De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de openbare orde in het kader van het inreisverbod, de persoonlijke gedragingen van de eiser moeten worden meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet opheffen van het inreisverbod gegrond, maar het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond, omdat de eiser geen nieuwe elementen had aangedragen.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.