ECLI:NL:RBDHA:2018:10625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
NL17.3227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vrouw op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat haar bekering tot het christendom geloofwaardig was. De vrouw, geboren in 1972, had eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen. In haar huidige aanvraag stelde zij dat zij zich na de dood van haar moeder in 2003 had bekeerd tot het christendom en problemen had ondervonden vanwege deze bekering. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de verklaringen van de vrouw over haar bekering en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig achtte. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet kon worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 19 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is M. Adel als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1972 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 3 september 2015 de onderhavige aanvraag ingediend. Eiseres heeft eerder op 18 november 2013 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 21 november 2013 is deze aanvraag afgewezen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 januari 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 februari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hiertegen ingediende hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard. Bij brief van 21 maart 2014 heeft verweerder Italië gemeld dat de overdracht niet kon plaatsvinden omdat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken.
2. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij zich na de ziekte en dood van haar moeder in 2003 in het christendom is gaan verdiepen en zich in 2008 tot het christendom heeft bekeerd. Als gevolg van haar interesse in en bekering tot het christendom heeft eiseres problemen ondervonden. Zo is zij op kerstavond in 2003 na een bezoek aan de kerk door de veiligheidsdienst opgepakt. Voorts is haar werkgever achter haar bekering gekomen. Hij heeft eiseres veelvuldig bedreigd, werkzaamheden laten verrichten die niet bij haar functie pasten en de veiligheidsdienst ingelicht over haar bekering. Op advies van de voorganger van de kerk heeft eiseres uiteindelijk besloten om haar land van herkomst te verlaten. Inmiddels is de vader van eiseres, die een streng gelovige moslim is, ook op de hoogte van haar bekering. Bij terugkeer vreest eiseres voor de veiligheidsdienst, haar werkgever en haar vader.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1) Eiseres heeft verklaard dat zij [eiseres] is, geboren is op [geboortedatum] 1972, afkomstig is uit Iran en de Iraanse nationaliteit bezit.
2) Uit de verklaringen van eiseres volgt dat zij een geboren moslim is, maar zich afgekeerd heeft van de islam, en dat zij zich na de ziekte en dood van haar moeder is gaan verdiepen in het christelijk geloof. Zij heeft verklaard dat haar moeder in 2003 overleden is en dat zij zich in Iran in 2008 bekeerd heeft tot het christendom. Eiseres heeft daarbij tevens verklaard dat zij op kerstavond in 2003 is gearresteerd door de veiligheidsdienst toen zij uit
een kerk kwam.
3) Eiseres heeft verklaard dat zij vanwege haar bekering problemen heeft ondervonden van haar baas, die onder andere de veiligheidsdienst zou hebben ingelicht over haar bekering. Eiseres heeft gesteld dat zij deswege, mede op advies van de voorganger van de kerk, Iran heeft verlaten op 1 september 2013.
4) Eiseres heeft verklaard dat haar vader door haar broer inmiddels op de hoogte is gesteld van de bekering tot het christendom.
5) Eiseres stelt thans vanwege haar bekering te vrezen voor haar baas, de Iraanse autoriteiten en haar vader.
Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over het overlijden van haar moeder op 18 juni 2003 geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiseres over de afkeer van de islam, de bekering tot het christendom en de dientengevolge ondervonden problemen worden echter niet geloofwaardig geacht.
Eiseres kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – aangevoerd dat verweerder ten onrechte de afkeer van de islam en de bekering tot het christendom ongeloofwaardig heeft geacht.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 6 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:762), blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het geval van eiseres volgens de voormelde gedragslijn heeft gehandeld en is van oordeel dat verweerder de gestelde bekering van eiseres tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Wat betreft de context van haar gestelde afkeer van de islam en bekering tot het christendom heeft eiseres onvoldoende weersproken dat verweerder het niet overtuigend heeft kunnen achten dat eiser enerzijds stelt dat zij een conservatieve en streng religieuze vader heeft die haar verbood met haar neef te praten, terwijl zij anderzijds wel heeft kunnen studeren en heeft kunnen werken met vijftien mannelijke collega’s. De keuze voor het woord wringend doet niet af aan de inhoud van de ongerijmdheid. Voorts heeft eiseres niet kunnen aangeven wat haar bewogen heeft om de eerste keer een kerk binnen te gaan. Op dat moment was eiseres immers nog niet echt bekend met het christendom en het is algemeen bekend dat de Iraanse autoriteiten zeer negatief staan tegenover een bezoek van een moslim aan een kerk. Eiseres heeft bovendien tegenstrijdig en bevreemdend verklaard over het moment van haar kerkbezoek. Enerzijds heeft eiseres verklaard dat zij op kerstavond in 2003 de kerk bezocht en werd gearresteerd. Nu eiseres in haar eerste gehoor heeft verklaard dat haar moeder reeds op 18 juni 2003 is overleden, zou dit betekenen dat haar moeder op het moment van het kerkbezoek niet meer in leven was. Anderzijds heeft eiseres verklaard dat zij in 2003 een bezoek aan de kerk bracht om een kaarsje op te steken en hulp aan God te vragen voor haar moeder die ernstig ziek was. Dat eiseres in 2003 twee keer een kerk zou hebben bezocht, volgt de rechtbank niet, nu eiseres het in haar gehoren slechts over een bezoek aan de kerk in 2003 heeft. Ten aanzien van het proces van bekering heeft eiseres in algemene bewoordingen verklaard dat dit vier tot vijf jaar in beslag heeft genomen en dat zij kennis van het christendom heeft opgedaan, maar zij heeft niet concreet gemaakt wat voor ontwikkeling zij in deze jaren met betrekking tot haar geloof heeft doorgemaakt. Vooral gelet op de kritische houding die eiseres had ten aanzien van de islam, is het bevreemdend dat eiseres eerst voldoende kennis wilde opdoen om in het christendom te geloven maar tegelijkertijd zegt nooit aan het christendom te hebben getwijfeld. Eiseres kan ook niet concreet duiden waarom zij juist in 2008 is bekeerd. Eiseres heeft verklaard dat zij veranderd was, maar de reden waarom zij rustiger, behulpzamer en verdraagzamer is geworden, heeft zij niet kunnen aangeven. Eiseres heeft voorbeelden gegeven van haar gedrag voor en na de gestelde bekering, maar hiermee is niet inzichtelijk gemaakt dat deze gedragsverandering door haar bekering is ingegeven.
7.2.
Met de overgelegde doopakte heeft eiseres haar bekering tot het christendom ook niet aannemelijk gemaakt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraak van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:890), volgt dat stukken zoals een doopakte kunnen dienen ter staving van de gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laten dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Hierin is eiseres niet geslaagd. Eiseres heeft bovendien vage verklaringen inzake haar doop afgelegd. Zo kan eiseres niet aangeven welk vers tijdens haar doop is uitgesproken noch welke liederen zijn gezongen. Eiseres stelt dat haar leven na de doop mooier is geworden, dat haar visie op het leven is veranderd, dat het verdriet om het verlies van haar moeder minder is geworden en dat zij niet langer wraakzuchtig ten opzichte van haar vader is. Hiermee heeft eiseres echter niet voldoende concreet uiteengezet wat de doop voor haar persoonlijk heeft betekend en hoe deze gebeurtenis haar leven heeft veranderd.
7.3.
Verweerder heeft de door eiseres ondervonden problemen naar aanleiding van haar bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Niet valt in te zien dat eiseres haar tas met daarin aantekeningen over het christelijk geloof in de kamer van haar werkgever zou hebben achtergelaten, nu zij zich bewust was van het gevaar van een bekering in Iran. Voorts valt niet in te zien dat eiseres haar werkgever vervolgens alles vertelt over haar bekering, terwijl ze zich bewust was van het gevaar en voorheen alleen haar broer en de vriendin van haar moeder van haar bekering op de hoogte heeft gesteld. Eiseres kan daarnaast niet aangeven hoe vaak zij door haar werkgever is bedreigd en wanneer de veiligheidsdienst op haar kantoor is langskomen. Dit is bevreemdend, nu eiseres aangeeft dat deze bedreigingen en de vrees voor de veiligheidsdienst de reden zijn geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. Tot slot is aan eiseres terecht tegengeworpen dat haar verklaringen over de datum van vertrek uit Iran en het al dan niet geven van vingerafdrukken voor het verkrijgen van een visum voor Italië niet overeenkomen met hetgeen uit onderzoek over de visumaanvraag van eiseres bekend is geworden. Dit blijkt uit het besluit van 21 november 2013 dat bij uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2014 in rechte vast is komen te staan. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres.
7.4.
Gelet op het voorgaande is het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en komt eiseres dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel