ECLI:NL:RBDHA:2018:10537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Indicatie banenafspraak op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

Op 5 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.E.M.C. Koudijs, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, maar deze werd door verweerder geweigerd. Het primaire besluit van 15 augustus 2017 werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 13 februari 2018, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een bijstandsuitkering ontvangt en dat de gemeente Gouda op 20 maart 2017 een aanvraag voor de Indicatie banenafspraak heeft ingediend. Verweerder baseerde zijn beslissing op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die concludeerden dat eiser in staat werd geacht het Wettelijk Minimumloon (WML) te verdienen, ondanks zijn lichamelijke beperkingen, waaronder een forse hernia. Eiser betwistte deze conclusies en voerde aan dat zijn arbeidsvermogen onvoldoende was om de drempelfunctie van wikkelaar transformatoren uit te oefenen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun rapporten voldoende onderbouwd waren. Eiser had niet aangetoond dat de medische beoordelingen onjuist waren of dat er sprake was van onvoldoende motivatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had vastgesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor de Indicatie banenafspraak, omdat hij in staat werd geacht het WML te verdienen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/2011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een Indicatie banenafspraak toe te kennen.
Bij besluit van 13 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich, met berichtgeving vooraf, niet laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. De gemeente Gouda heeft op
20 maart 2017, ontvangen op 3 april 2017, een aanvraag om een Indicatie banenafspraak ingediend voor eiser op grond van de Participatiewet (Pw). Deze aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser in staat wordt geacht het Wettelijk Minimumloon (WML) te kunnen verdienen, zodat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een Indicatie banenafspraak. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts b&b van 3 januari 2018 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 februari 2018.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij bestrijdt de conclusie van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen dat hij ondanks zijn lichamelijke beperkingen (onder andere een forse hernia) arbeidsvermogen heeft en daartoe licht productiewerk zou kunnen uitoefenen, zoals de functie van wikkelaar transformatoren, hetgeen rugsparend werk zou behelzen. Immers, langere tijd (tot 8 uur per dag) op een stoel zitten is niet mogelijk voor eiser (de mogelijkheid van “af en toe verzitten” doet hier niets aan af nu zulks ook geldt voor alle overige bureaufuncties). Eiser is voorts van mening dat het terzijde schuiven van de conclusies van het medisch belastbaarheidsonderzoek van 11 april 2016 van verzekeringsarts [X], die een structurele urenbeperking voor maximaal
3 uur per dag, zijnde maximaal 15 uur per week aannam, terwijl geen verbetering van zijn lichamelijke gesteldheid sindsdien is opgetreden, door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts b&b geen urenbeperking aangenomen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) gewijzigd.
4.2
In artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfsv - zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover hier relevant - is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het Uwv is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
4.3
Ingevolge artikel 3.5., eerste lid, van het Besluit SUWI verricht verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
Ingevolge het derde lid wordt in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door verweerder het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
Ingevolge het vierde lid wordt het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die verweerder hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
Ingevolge het vijfde lid wordt onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
Ingevolge het zevende lid wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
5. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de medische beperkingen van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.
5.1
Eiser is door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur van 16 juni 2017 gezien waar een anamnese is afgenomen en aansluitend een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts heeft medische informatie opgevraagd en verkregen van eisers huisarts van 1 augustus 2017, met daarbij brieven van de neuroloog van 18 november 2015,
25 november 2015 en 21 december 2015. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat gelet op de forse hernia in de voorgeschiedenis, er rekening wordt gehouden met een mogelijk bestaande functiestoornis/pijn van de rug. Daarom zullen er beperkingen in activiteiten worden geduid. In zijn rapport van 3 augustus 2017 heeft deze arts beperkingen ten aanzien van de mobiliteit aangegeven en specifieke omgevingsfactoren. Indien er rekening wordt gehouden met deze beperkingen, is er geen indicatie voor een structurele urenbeperking, aldus de verzekeringsarts.
5.2
De primaire arbeidsdeskundige overweegt in zijn rapport van 14 augustus 2017 dat eiser geschikt is te achten voor licht zittend werk, waarbij hij af en toe kan verzitten en het fysiek niet te zwaar is. Volgens de arbeidsdeskundige valt licht productiewerk hieronder. De primaire arbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat eiser arbeidsvermogen heeft en de drempelfunctie wikkelaar transformatoren kan uitoefenen.
5.3
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd. De gegevens in het verzekeringsgeneeskundig rapport van de primaire verzekeringsarts zijn volgens hem zodanig weergegeven dat er een duidelijk beeld kan worden gevormd van de belastbaarheid van eiser. Nader onderzoek van eiser is daarom niet noodzakelijk. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat eiser is aangewezen op rugsparend werk. Indien de belastbaarheid valt binnen hetgeen is aangegeven, is een urenbeperking niet aan de orde. Er is geen wijziging ten opzichte van de conclusies van de primaire verzekeringsarts.
5.4
De arbeidsdeskundige b&b komt - na heroverweging en onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b - evenals de primaire arbeidsdeskundige tot de conclusie dat de Indicatie banenafspraak niet van toepassing is op de situatie van eiser, nu hij in staat moet worden geacht om met de geselecteerde drempelfunctie het WML te verdienen.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsartsen hebben de door eiser naar voren gebrachte klachten bij hun beoordeling betrokken en niet is gebleken dat daarbij aspecten ten onrechte niet zijn meegewogen. Het betoog van eiser dat de verzekeringsartsen voorbij zijn gegaan aan de conclusie van verzekeringsarts [X] van 11 april 2016 kan niet gevolgd worden. Zoals de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 3 augustus 2017 al aangeeft, heeft de primaire verzekeringsarts een voldoende uitgebreid psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Daarbij werd informatie van de huisarts Diez Canseco van
13 november 2017 en het rapport iz traject Promen van 9 november 2017 bij de bevindingen betrokken. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt onder meer dat er acht geslagen is op het medisch belastbaarheidsonderzoek van [X] van 11 april 2016. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 3 januari 2018 ten aanzien van dit medisch belastbaarheidsonderzoek een noot/kanttekening geplaatst, waarbij hij heeft verwezen naar het gerichte onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de datum in geding. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de verzekeringsartsen kennis hebben genomen van het feit dat in het medisch belastbaarheidsonderzoek van [X] een urenbeperking wordt geadviseerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk beargumenteerd welke beperkingen en belastbaarheid bij eiser aan de orde zijn. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat de verzekeringsarts b&b de informatie van verzekeringsarts [X] van 11 april 2016 onjuist heeft geïnterpreteerd, verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie onder meer de uitspraak van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3233), op grond waarvan het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts behoort om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen met betrekking tot de belastbaarheid van de werknemer in relatie tot het verrichten van werkzaamheden.
5.6
Uitgaande van de juistheid van het medisch oordeel, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de arbeidsdeskundige b&b niet te volgen in zijn oordeel. Blijkens zijn rapport van 5 februari 2018 heeft deze rekening gehouden met de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. Niet valt in te zien waarom eiser niet in staat is om de geduide drempelfunctie van
wikkelaar transformatorenuit te oefenen.
6. Nu verweerder eiser op goede gronden in staat heeft geacht het WML te verdienen, is eiser terecht niet in aanmerking gebracht voor de Indicatie banenafspraak.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.