ECLI:NL:RBDHA:2018:10521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB 17/16358 en AWB 17/16357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene met zelfstandige arbeid in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 september 2018 uitspraak gedaan in de beroepen van een eiser en zijn gezin tegen de afwijzing van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen. De eiser, een langdurig ingezetene in Spanje, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland om als zelfstandige te kunnen werken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij over de benodigde middelen beschikte om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser wel degelijk voldoende financiële onderbouwing had geleverd, waaronder diverse financiële documenten en een HACCP-certificaat voor voedselveiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde stukken niet volstonden en dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij hij nader onderzoek moest doen naar de situatie van de eiser. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/16358 en AWB 17/16357
V-nummers: [nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 september 2018 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] , eiser,
en
[eiseres 1],
geboren op [geboortedatum 2] , eiseres,
mede namens hun minderjarige kind;
[eiseres 2],
geboren op [geboortedatum 3] ,
allen van Indiase nationaliteit,
(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 augustus 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2017 heeft verweerder de aanvragen van eiseres van 11 augustus 2016 en van de dochter van eisers van 13 september 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [eiser] ’ afgewezen.
De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij afzonderlijke besluiten van 15 november 2017 (de bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
Op 12 december 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers tegen deze besluiten ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig mevrouw R.B. Raj, tolk in de Punjabi taal, en de heer [naam] , boekhouder van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden en eiser de gelegenheid gegeven zijn standpunt met nadere stukken te onderbouwen. Op 24 juli 2018 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig mevrouw M. Dahiya, tolk in de Punjabi taal, en de heer [naam] , boekhouder van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om in Nederland als zelfstandige arbeid te kunnen verrichten bij [bedrijf 1] (een eenmanszaak) en [bedrijf 2] (een V.O.F.) in Amsterdam. Beide ondernemingen richten zich op cateringwerkzaamheden.
2. Eiser heeft in Spanje de status van langdurig ingezetene als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn).
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat de door eiser overgelegde stukken zoveel vragen oproepen en zoveel tegenstrijdigheden bevatten dat eiser niet heeft aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft geen duidelijkheid gegeven ten aanzien van de bedrijfsvoering en kostenverdeling van de twee bedrijven. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat hij heeft voldaan aan een door de branche opgestelde en officieel erkende hygiënecode.
Standpunt eiser
4.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat de beide ondernemingen voldoende middelen genereren en dat hij daarom voldoet aan het middelenvereiste. Eiser heeft een grote hoeveelheid financiële stukken overgelegd, waaronder veel stukken van de boekhouder, om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar de stukken opgesomd onder rechtsoverwegingen 6.1, 6.2 en 6.3.
4.2
Met betrekking tot de kostenverdeling tussen de twee ondernemingen stelt eiser zich op het standpunt dat de stelling van verweerder dat uit de overgelegde stukken niet af te leiden is hoe de verdeling van de kostenposten tussen de ondernemingen is, niet af doet aan het feit dat de omzet- en winstcijfers kenbaar zijn. Er kan dus door verweerder worden getoetst of wordt voldaan aan het middelenvereiste. Bovendien heeft eiser op 30 mei 2018 een financieel overzicht met betrekking tot de kostenverdeling overgelegd, alsmede een financieel overzicht van zijn persoonlijke uitgaven, lasten en inkomsten. Dit overzicht laat zien dat hij met gemak zichzelf en zijn gezin onderhoudt.
5. Met betrekking tot de voedselveiligheid wijst eiser op het HACCP-certificaat dat hij heeft overgelegd. Verweerder gaat hier volgens eiser op de stoel van de voedsel- en warenautoriteit zitten. Het is deze instantie die dient te beoordelen of eiser goed en volgens de regels werkt. Uit het certificaat blijkt niet dat eiser de regels niet heeft nageleefd. Bovendien heeft eiser op 3 mei 2018 een hygiënecode voedselveiligheidsplan HACCP overgelegd.
Door eiser overgelegde stukken
6.1
Op 10 april 2018 heeft eiser de volgende nadere stukken overgelegd:
- consulentenrapport belastingjaar 2015;
- diverse rapporten aangifte 2016;
- winst en verliesrekening [bedrijf 1] 2016;
- aangifte inkomstenbelasting [bedrijf 1] 2016;
- voorlopige aanslag 2016.
6.2
Op 3 mei 2018 heeft eiser de volgende nadere stukken overgelegd:
- hygiënecode voedselveiligheidsplan HACCP;
- overzicht maandelijkse privé-uitgaven en –inkomsten eiser;
- jaarrekening 2017 [bedrijf 1] ;
- jaarrekening 2017 [bedrijf 2] .
6.3
Op 30 mei 2018 heeft eiser de volgende nadere stukken overgelegd:
- e-mail van 16 mei 2018 van boekhouder [naam] . Hierin schrijft de boekhouder onder meer: “Om nu te zeggen dat de winst van beide ondernemingen niet vast te stellen valt omdat de kostenverdeling niet duidelijk zou zijn vind ik echt absolute onzin. Voor het totaal van de winst van beide ondernemingen samen heeft dit geen enkele invloed.”;
- geconsolideerde jaarcijfers/overzicht kostenverdeling beide ondernemingen.
Resterend geschilpunt
7.1
Naar aanleiding van de overgelegde hygiënecode voedselveiligheidsplan HACCP stelt verweerder zich nu op het standpunt dat eiser hiermee heeft aangetoond dat hij heeft voldaan aan een door de branche opgestelde en officieel erkende hygiënecode.
7.2
Het geschil spitst zich daarom alleen nog toe op het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit de gestelde werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. In de cijfers van de jaarrekeningen is volgens verweerder geen duidelijkheid verschaft ten aanzien van de bedrijfsvoering en de kostenverdeling van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De twee bedrijven zijn zo met elkaar verweven dat het zeer onduidelijk is hoe de kostenverdeling tussen de twee bedrijven is. Daarnaast zijn de overgelegde cijfers niet onderbouwd met objectief verifieerbare stukken.
Relevante regelgeving
8.1
In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten de vreemdeling kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
8.2
De Richtlijn is geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
8.3
Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b en c en het vijfde lid, van het Vb 2000 - voor zover hier van belang - kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de langdurig ingezetene die:
b. uit de werkzaamheden duurzaam en zelfstandige voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Oordeel rechtbank
9.1
Op grond van de hiervoor aangehaalde regelgeving mag verweerder van de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft, stukken verlangen waaruit blijkt dat hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten en waaruit blijkt dat hij uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft.
9.2
De effectiviteit van de Richtlijn mag hierdoor en hierbij echter niet ondermijnd worden. Langdurig ingezetenen moeten daadwerkelijk gebruik kunnen maken van het recht van verblijf in een andere lidstaat om daar te werken als werknemer of als zelfstandige, om er een studie te volgen, of om zich daar te vestigen zonder een economische activiteit uit te oefenen (punt 19 van de preambule). Om ervoor te zorgen dat het recht van verblijf geen dode letter wordt, moeten langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat dezelfde rechten genieten als in de lidstaat waarin zij de status hebben verworven, onder de in de Richtlijn omschreven voorwaarden (punt 22 van de preambule). Dit betekent dat de eisen die de lidstaten stellen niet het effect mogen hebben dat zij de uitoefening van het recht van verblijf uiterst moeilijk of onmogelijk maken.
9.3
Zoals al is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank van 5 april 2017 [1] ligt het naar het oordeel van de rechtbank verder voor de hand dat de inkomensvereisten in artikel 15, tweede lid, van de Richtlijn, dat gelijkluidend is aan artikel 7, eerste lid, onder b en c van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn), gelet op de uniforme uitleg van Europese regelgeving en begrippen, overeenkomstig het Chakroun-arrest wordt uitgelegd. In alle gevallen moet dan ook een concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager worden gemaakt.
9.4
Uit het Chakroun-arrest en de doelstelling van de Richtlijn leidt de rechtbank af dat verweerder een individueel en op de persoon en omstandigheden van eiser toegespitst onderzoek moet verrichten naar de vraag of eiser duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. De uitoefening van het recht van verblijf in de (tweede) lidstaat mag immers niet uiterst moeilijk of onmogelijk worden gemaakt.
9.5
Niet is in geschil dat eiser in het verleden nimmer een beroep heeft gedaan op de openbare kas en dat ook nu niet doet. Eiser heeft gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat hij met zijn gezin leeft van de inkomsten die hij genereert uit zijn twee horecabedrijven. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een zeer groot aantal – hierboven in de overwegingen 6.1 tot en met 6.3 genoemde - financiële stukken in het geding gebracht.
9.6
Noch in het bestreden besluit, noch in de reactie van 15 mei 2018 heeft verweerder concreet aangegeven welke stukken er – naast de veelheid van al overgelegde stukken – nog nodig zijn om aannemelijk te achten dat eiser, zoals hij stelt, voldoet aan het middelenvereiste. de inkomsten en de kostenverdeling tussen de ondernemingen van eiser in beeld te brengen. Eiser heeft meermaals aan verweerder het aanbod gedaan de volledige administratie van de ondernemingen in te zien. Verweerder heeft van dat aanbod echter geen gebruik gemaakt, zonder te motiveren waarom niet dan wel uit te leggen wat er concreet nog nader aan stukken wordt verlangd.
9.7
In het licht van de veelheid aan overgelegde concrete financiële gegevens van eiser, eisers aanbod om de administratie nog verder in te zien, het feit dat eiser hier nu al vele jaren woont met zijn gezin zonder een beroep te doen op de openbare kas en in aanmerking genomen het te waarborgen nuttig effect van de Richtlijn had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de specifieke situatie van eiser. Gelet op de twijfel die nog bij verweerder bestond omtrent de onderbouwing van de door eiser overgelegde financiële stukken, lag het – omdat eiser al zoveel door of samen met de boekhouder opgestelde stukken had ingebracht – op verweerders weg om bij eiser te vragen naar achterliggende financiële stukken, daarbij aangevend welke achterliggende stukken hij dan precies van eiser wilde inzien of overgelegd wilde hebben. Omdat verweerder dit heeft nagelaten, is sprake van een motiveringsgebrek en rust het bestreden besluit niet op zorgvuldig onderzoek. Gelet op het doel en nuttig effect van de Richtlijn en het Chakroun-arrest en omdat eiser van zijn kant al zoveel onderbouwing had gegeven van zijn middelen mocht van verweerder meer onderzoek verwacht worden dan nu heeft plaatsgevonden.
9.8
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond. Omdat het beroep van eiseres en de dochter ziet op een verblijfsvergunning die afhankelijk is van de verblijfsvergunning van eiser, verklaart de rechtbank dat beroep ook gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij zal verweerder nader onderzoek moeten doen. Dit kan bijvoorbeeld door steekproefsgewijs van een aantal kostenposten na te gaan welke concrete achterliggende onderbouwing er beschikbaar is bij eiser en of die strookt met de door eiser gepresenteerde cijfers. De rechtbank stelt voor de nieuw te nemen besluiten een termijn van acht weken.
9.9
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. In de zaak van eiseres is geen griffierecht geheven.
9.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1). Als aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.
griffier rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.