In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 september 2018 uitspraak gedaan in de beroepen van een eiser en zijn gezin tegen de afwijzing van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen. De eiser, een langdurig ingezetene in Spanje, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland om als zelfstandige te kunnen werken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij over de benodigde middelen beschikte om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser wel degelijk voldoende financiële onderbouwing had geleverd, waaronder diverse financiële documenten en een HACCP-certificaat voor voedselveiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde stukken niet volstonden en dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij hij nader onderzoek moest doen naar de situatie van de eiser. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers.