ECLI:NL:RBDHA:2018:10516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB 17/16769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel op basis van tegenstrijdige huwelijksdocumenten en verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis bij haar echtgenoot. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die oordeelde dat er geen rechtsgeldig huwelijk was aangetoond. De eiseres had documenten overgelegd die haar huwelijk met de referent in Libanon op 1 april 2014 bevestigden, maar de staatssecretaris betwistte de geldigheid van deze documenten en stelde dat de huwelijksakte tegenstrijdige informatie bevatte.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiseres en de referent tijdens de hoorzittingen tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun huwelijk en de omstandigheden eromheen. De rechtbank oordeelde dat de huwelijksdocumenten niet overeenkwamen met de verklaringen van de referent, die stelde dat hij niet gehuwd was op het moment van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen en de documenten voldoende reden waren voor de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen.

De rechtbank heeft ook het beroep van de eiseres op artikel 8 van het EVRM verworpen, omdat dit niet van toepassing was in het kader van de nareis asielprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in het kader van aanvragen voor gezinshereniging en de beoordeling van huwelijksdocumenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16769
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. M. Issa),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort).

Procesverloop

In het besluit van 21 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 17 maart 2016 tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘nareis asiel’ bij echtgenoot [naam] (referent) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is in het besluit van 11 december 2017 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
Op 28 december 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig referent en mevrouw W. Fadl, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun standpunten nader te onderbouwen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. Referent is op 25 januari 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Op 17 maart 2016 heeft referent namens eiseres een aanvraag tot verlening van een mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis ingediend.
Het bestreden besluit
2.1
Verweerder acht het niet aannemelijk dat tussen referent en eiseres sprake is van een huwelijk. Eiseres heeft namelijk alleen officiële familierechtelijke documenten overgelegd die zijn opgemaakt en afgegeven na inreis van referent in Nederland. Hier voegt verweerder aan toe dat op de huwelijksbevestiging van de rechtbank staat dat eisers getrouwd zijn in Syrië terwijl beiden verklaard hebben in Libanon te zijn gehuwd. Daarnaast staat op de huwelijksakte van de rechtbank dat eisers zijn verschenen op 2 maart 2016 terwijl referent toen al in Nederland was.
2.2
Omdat op grond van voorgaande het huwelijk niet met documenten is aangetoond, moeten eisers aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over de feitelijke gezinsband. Ten behoeve hiervan heeft op 22 februari 2017 een gehoor plaatsgevonden met eiseres op de ambassade in Beiroet. Verweerder heeft op basis hiervan geoordeeld dat geen sprake is van een feitelijke gezinsband omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Eiseres heeft namelijk zeer tegenstrijdig verklaard ten opzichte van de verklaringen van referent tijdens zijn asielprocedure.
Standpunt eiseres
3.1
Eiseres voert in beroep aan dat wel degelijk sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig gesloten huwelijk. Eiseres en referent zijn op 1 april 2014 getrouwd in Libanon. De huwelijksplechtigheid heeft op 1 april 2014 plaatsgevonden. De latere registratie op 1 mei 2015 door de religieuze rechtbank in Syrië is een bevestiging van dit huwelijk dat op 1 april 2014 plaatsvond. Op 1 mei 2015 is eiseres naar Damascus terug gegaan, waar zij het huwelijk tussen haar en referent heeft laten registreren zonder dat referent daarbij was. Dit huwelijk is vervolgens op 7 maart 2016 geregistreerd bij de burgerlijke stand. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 4 januari 2018, waarin sprake was van dezelfde situatie [1] . Onder verwijzing naar het Thematisch Ambtsbericht documenten in Syrië (hierna: het ambtsbericht) stelt eiseres dat omdat de Syrische autoriteiten de datum van het Shariahuwelijk als officiële huwelijksdatum beschouwen, verweerder dat eveneens dient te doen.
3.2
Eiseres weerspreekt dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen en doet in dit kader een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 22 september 2016 [2] waarin is geoordeeld dat het standpunt van verweerder dat de vreemdeling op belangrijke punten afwijkende verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van hun relatie, zonder dat hier een afdoende verklaring voor is gegeven, onvoldoende is gemotiveerd.
3.3
Verder doet eiseres een beroep op artikel 8 van het EVRM [3] en op de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] . Ten slotte zijn eiseres en referent van mening dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase.
3.4
Op 15 maart 2018 heeft eiseres ter zitting, om te onderbouwen dat sprake is van een duurzame, exclusieve relatie, de volgende nadere stukken overgelegd:
- een verklaring inzake het domicilie van eiseres en referent, met vertaling, waaruit blijkt dat eisers op 1 april 2014 zijn ingeschreven op het adres van de broer van referent;
- twee overboekingen van Western Union waaruit blijkt dat referent in februari 2017 en januari 2018 een geldbedrag aan eiseres heeft overgemaakt.
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk als rechtsgeldig erkend, indien dit huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden aldaar rechtsgeldig is. Deze bepaling brengt met zich mee dat voor de vraag op welke datum eiseres en referent een (volgens internationaal privaatrecht) rechtsgeldig huwelijk zijn aangegaan, bepalend is op welke datum dit huwelijk volgens het Syrische recht als rechtsgeldig wordt aangemerkt.
4.2
Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, als de echtgenote of partner feitelijk behoort tot het gezin van de referent. De referent moet in Nederland aantonen dat zijn echtgenote of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van echtgenote of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. Verweerder verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a of b, van de Vw 2000, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd.
Beoordeling door de rechtbank
De huwelijksdocumenten
5.1
De rechtbank ziet zich, gelet op de genoemde wets- en beleidsbepalingen, in de eerste plaats voor de vraag gesteld of ten tijde van de binnenkomst van referent in Nederland, op 3 september 2015, sprake was van een naar internationaal recht erkend huwelijk tussen hem en eiseres.
5.2
Uit het ambtsbericht blijkt dat inschrijving van het traditionele huwelijk vereist is om te kunnen spreken van een rechtsgeldig huwelijk. Eiseres en referent stellen dat zij eerst op 1 april 2014 in Libanon traditioneel/religieus gehuwd zijn, vervolgens op 1 mei 2015 in Damascus (zonder aanwezigheid van referent) dit huwelijk hebben laten registreren bij de religieuze rechtbank en dat dit huwelijk vervolgens op 7 maart 2016 is geregistreerd bij de burgerlijke stand.
5.3
In het familieboekje dat referent heeft overgelegd wordt als huwelijksdatum 1 mei 2015 genoemd. Deze datum correspondeert met het door eiseres en referent gestelde moment van registratie van het huwelijk door de religieuze rechtbank. In navolging van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, oordeelt de rechtbank dat het huwelijk van eiseres en referent op grond van het bepaalde in artikel 10:31 van het BW ook per die datum als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk dient te worden aangemerkt. Het betoog van verweerder dat de rechtbank in de uitspraak van 4 januari 2018 een verkeerde uitleg heeft gegeven aan artikel 10:31, eerste lid, van het BW,en heeft miskend dat in de woorden ‘nadien rechtsgeldig is geworden’ besloten ligt dat de erkenning niet terugwerkt tot de datum waarop het huwelijk naar het toepasselijke buitenlandse recht rechtsgeldig is geworden, volgt de rechtbank niet.
5.4
Er was dus ten tijde van de binnenkomst van referent in Nederland, op 3 september 2015, sprake van een naar internationaal recht erkend huwelijk tussen referent en eiseres.
De verklaringen van eiseres en referent
6.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door eiseres en referent. De verklaringen zijn zowel onderling tegenstrijdig als tegenstrijdig aan de gegevens die op de huwelijksdocumenten zijn geregistreerd.
6.2.1
Op het klantformulier en tijdens het aanmeldgehoor heeft referent verklaard niet te zijn gehuwd, niet samenwonend te zijn geweest en niet verloofd of beloofd te zijn. Hij noemt eiseres in het geheel niet als wordt gevraagd naar familie- en gezinsleden. Tijdens zijn eerste gehoor heeft referent eiseres wel genoemd. Als verklaring voor het eerder niet noemen van eiseres heeft referent gezegd dat eiseres en hij ruzie hadden en ten tijde van het aanmeldgehoor voornemens waren te scheiden en dat eiseres door de ruzie vanuit Libanon terug is gegaan naar Syrië. Sinds een week voor het eerste gehoor was hun contact hersteld. Eiseres heeft tijdens haar gehoor echter verklaard dat er nooit ruzie is geweest en dat ze nooit van plan zijn geweest om te scheiden. Eiseres verklaarde verder dat ze naar Syrië terug is gegaan omdat ze een aantal schoolvakken wilde afmaken.
6.2.2
Verder hebben referent en eiseres tegenstrijdig verklaard over hun eerste ontmoeting. Referent stelt dat dit in maart 2014 in Libanon was. Eiseres heeft verklaard dat dit in 2008 was. Vervolgens heeft referent verklaard dat het huwelijk religieus was en dat er een sheikh of imam aanwezig was. Eiseres heeft echter verklaard dat het huwelijk niet religieus was en dat er geen sheikh of imam aanwezig was maar alleen familie. Ten slotte heeft referent verklaard dat er geen contact is geweest van het moment van terugkeer van eiseres naar Syrië tot een week voor het eerste gehoor. Eiseres heeft daarentegen verklaard dat er alleen geen contact is geweest in de periode dat referent van Turkije naar Nederland vluchtte omdat hij toen geen beschikking had over een internetverbinding. Met betrekking tot voornoemde zeer tegenstrijdige verklaringen volgt de rechtbank verweerder in de stelling dat van dergelijke relevante zaken in de relatie verwacht mag worden dat er gelijkluidend over wordt verklaard.
6.3
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich gelet op de tegenstrijdige verklaringen terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een reëel huwelijk en evenmin van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat de inhoud van de overgelegde familierechtelijke documenten niet strookt met wat referent heeft verklaard. Immers zou het huwelijk, anders dan zij hebben verklaard, blijkens de huwelijksakte hebben plaatsgevonden in Syrië en niet, zoals is verklaard, in Libanon. Ook is in de huwelijksverklaring van de rechtbank vastgelegd dat beide partijen zijn verschenen bij de registratie terwijl referent op dat moment al in Nederland was. De hieromtrent gegeven verklaring van referent, dat zijn ouders conform Syrisch recht automatisch gemachtigd waren om hem voor de rechtbank te vertegenwoordigen, kan, wat daar ook van zij, aan de genoemde tegenstrijdigheid niet afdoen.
6.4
In de uitspraak van 27 juni 2018 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat het bestaan van een echt bevonden huwelijksdocument de in de verklaringen geconstateerde tegenstrijdigheden niet kan wegnemen. Ondanks dat eiseres echt bevonden familierechtelijke documenten heeft overgelegd en er al sprake was van een rechtsgeldig huwelijk ten tijde van de inreis van referent in Nederland, heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat door de tegenstrijdige verklaringen die eiseres en referent hebben afgelegd de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt.
6.5
De ter zitting overgelegde stukken werpen geen ander licht op de vraag of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente. Ook het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, kan geen afbreuk doen aan wat hiervoor al is overwogen. Daarbij is van belang dat eiseres niet heeft gemotiveerd waarom er sprake is van een gelijke situatie als in de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus.
7. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen aangezien uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij nareis asiel – buiten de gevallen genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 (oud; nu artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000) – geen ruimte is voor een toets aan artikel 8 van het EVRM. Een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM dient plaats te vinden in de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier. Als eiseres van mening is dat aan haar op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf moet worden toegestaan, kan zij een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder volgt de rechtbank verweerder dat het beroep van eiseres op artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet kan slagen. Volgens deze bepaling kan een afwijzing van een verzoek om gezinshereniging niet enkel zijn gebaseerd op het ontbreken van bewijsstukken. De aanvraag van eiseres is echter niet afgewezen vanwege het ontbreken van bewijsstukken, aangezien er wel degelijk stukken zijn overgelegd en verweerder die stukken ook heeft beoordeeld en de afwijzing grotendeels is gebaseerd op de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent en de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen en de overgelegde bewijsstukken. Gelet op voorgaande kan de beroepsgrond niet slagen.
9. Ook de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, slaagt niet. Verweerder mag van het horen in de bezwaarfase afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in het bezwaarschrift is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor, zodat het bezwaar terecht kennelijk ongegrond is verklaard.
Conclusie
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.
griffier rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: NP
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 17/11888.
2.Zaaknummer AWB 16/3386.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.