ECLI:NL:RVS:2018:2151

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
201704692/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van tegenstrijdige verklaringen en echtheid huwelijksakte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 mei 2017 een eerdere afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris had vernietigd. De vreemdeling, die de Ethiopische nationaliteit heeft, had een mvv aangevraagd om bij haar echtgenoot, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris twijfels had over de echtheid van de huwelijksakte en de feitelijke gezinsband tussen de vreemdeling en haar echtgenoot niet kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de door de vreemdeling aangeboden huwelijksakte niet had laten onderzoeken en dat hij een onjuist toetsingskader had gehanteerd. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank de feiten verkeerd had geïnterpreteerd en dat de tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling en haar echtgenoot voldoende reden waren om de aanvraag af te wijzen. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de vreemdeling en haar echtgenoot hun feitelijke gezinsband niet aannemelijk hadden gemaakt. De grieven van de staatssecretaris werden gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201704692/1/V1.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 mei 2017 in zaak nr. 17/4159 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    [de referent] (hierna: de referent) is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdeling heeft de Ethiopische nationaliteit en beoogt als echtgenote verblijf bij de referent op grond van het zogenoemde nareisbeleid. Ten behoeve van de vreemdeling heeft de referent daarvoor een mvv-aanvraag ingediend en daarbij een huwelijksakte overgelegd. Dit document is door Bureau Documenten onderzocht en 'mogelijk niet echt' bevonden, waarna de staatssecretaris is overgegaan tot het horen van de vreemdeling en de referent. Volgens de staatssecretaris is de feitelijke gezinsband tussen de vreemdeling en de referent niet aangetoond, omdat zij tegenstrijdig hebben verklaard. De staatssecretaris heeft de aanvraag daarom afgewezen. In bezwaar heeft de vreemdeling de naar gesteld originele huwelijksakte voor onderzoek aangeboden. In het besluit van 26 januari 2017 heeft de staatssecretaris de afwijzing gehandhaafd op basis van de tegenstrijdige verklaringen en daarbij overwogen de in bezwaar voor onderzoek aangeboden huwelijksakte niet op echtheid te laten onderzoeken.
De uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft het besluit van 26 januari 2017 vernietigd wegens een ondeugdelijke motivering. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris, door voorbij te gaan aan de door de vreemdeling in bezwaar voor onderzoek aangeboden huwelijksakte en uit te gaan van de vastgestelde tegenstrijdigheden, een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting heeft de rechtbank de staatssecretaris opgedragen de door de vreemdeling in bezwaar voor onderzoek aangeboden huwelijksakte door Bureau Documenten te laten onderzoeken en met inachtneming van de uitslag van dit onderzoek een nieuw besluit te nemen.
Grieven
3.    De twee grieven van de staatssecretaris zijn gericht tegen de onder 2. weergegeven overwegingen. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat hij in overeenstemming met het beleid en op juiste gronden is overgegaan tot het horen van de vreemdeling en de referent, omdat het bij de aanvraag ter onderbouwing van de feitelijke gezinsband overgelegde document door Bureau Documenten is aangemerkt als mogelijk niet echt. Tijdens de interviews hebben de vreemdeling en de referent vervolgens tegenstrijdige verklaringen afgelegd, waaruit blijkt dat geen sprake is van een feitelijke gezinsband tussen hen. Een authentieke huwelijksakte zou die tegenstrijdigheden niet wegnemen, zodat hij terecht geen aanleiding heeft gezien deze akte bij zijn besluitvorming te betrekken, aldus de staatssecretaris.
Wetgeving en beleid
4.    Artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) luidt: 'Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin […]: a. de echtgenoot […] van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
[…]'
Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) luidt: '[…] De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, als de echtgeno(o)te feitelijk behoort tot het gezin van de referent. […].
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn […] echtgeno(o)te […] op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende  gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn […] echtgeno(o)te […], als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
[…]'
Beoordeling grieven
5.    In haar interview op 11 november 2015 heeft de vreemdeling verklaard dat zij en de referent op 21 augustus 2005 (Ethiopische kalender; volgens de Gregoriaanse kalender 27 augustus 2013) in het ouderlijk huis van referent door de ouderlingen in de echt zijn verbonden en dat van haar kant van de familie alleen haar ouders daarbij aanwezig waren. De referent heeft in zijn interview op 7 januari 2016 verklaard dat er op 27 augustus 2013 in zijn ouderlijk huis wel een feest was, maar dat hij en de vreemdeling op die dag niet in de echt zijn verbonden en dat er geen andere rituelen, ceremonies of tradities op die dag plaatsvonden. De referent heeft verklaard dat hij en de vreemdeling op 30 augustus 2013 bij de Kebele, een soort gemeentelijk administratiekantoor, door iemand die daar werkt in de echt zijn verbonden. Ook heeft hij verklaard dat de ouders van de vreemdeling niet bij het feest op 27 augustus 2013 en niet bij de huwelijksvoltrekking op 30 augustus 2013 aanwezig waren, maar dat haar broer er bij was op 30 augustus 2013.
Over het kerkbezoek heeft de vreemdeling verklaard dat zij en de referent wekelijks naar de St. George kerk gingen. De referent heeft daarover verklaard dat hij en de vreemdeling niet elke zondag, maar twee keer per maand naar de Gebriël kerk gingen.
5.1.    Op de vreemdeling en de referent rust de bewijslast om hun feitelijke gezinsband aannemelijk te maken. De handelwijze van de staatssecretaris om de vreemdeling en de referent te horen over hun gezinsband is in overeenstemming met het onder 4. aangehaalde beleid. Tot dat horen is namelijk overgegaan nadat Bureau Documenten tot de conclusie was gekomen dat de door de vreemdeling en de referent bij de aanvraag overgelegde huwelijksakte mogelijk niet echt is. Vervolgens is in overeenstemming met het beleid overgegaan tot het onderzoeken van verklaringen van de vreemdeling en de referent. Daarbij heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling en de referent tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Uit het beleid volgt niet dat indien daarna alsnog een authentieke huwelijksakte wordt overgelegd, daarmee de feitelijke gezinsband vaststaat ongeacht de eerdere tegenstrijdige verklaringen. Dit volgt evenmin uit de door de vreemdeling genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455. De staatssecretaris moet eerst vaststellen of er documenten zijn die staven dat de vreemdeling en de referent met elkaar zijn gehuwd. Uit de aangehaalde uitspraak volgt dat als niet in geschil is dat er een wettig huwelijk is, en daarmee een juridische gezinsband, de desbetreffende vreemdeling voldoet aan de vereisten voor toepassing van hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71). Verder volgt uit die uitspraak dat de enkele omstandigheid dat de betrokkenen voor binnenkomst in Nederland nooit hebben samengewoond niet maakt dat de vreemdeling aan hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn geen rechten kan ontlenen. De aangehaalde uitspraak sluit echter niet uit dat de staatssecretaris een aanvraag afwijst als zich meer of andere omstandigheden voordoen die maken dat een feitelijke gezinsband niet aannemelijk is. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat bij twijfel over de juistheid van de inhoud van een overgelegde huwelijksakte, de staatssecretaris de daarin als feiten vermelde gegevens kan verifiëren of laten verifiëren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1509). Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling en de referent over basale dingen zoals de aanloop naar het huwelijk, de huwelijksvoltrekking, de aanwezigen bij het huwelijk en de regelmaat en plaats van het kerkbezoek heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling en de referent hun feitelijke gezinsband niet aannemelijk hebben gemaakt. De staatssecretaris heeft terecht geen aanleiding gezien de in bezwaar voor onderzoek aangeboden huwelijksakte op echtheid te laten onderzoeken, omdat deze akte, ook als deze echt zou blijken te zijn, de geconstateerde tegenstrijdigheden niet kan wegnemen.
De grieven slagen.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 26 januari 2017 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 mei 2017 in zaak nr. 17/4159;
III.    verklaart het door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Hanrath
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
392.