ECLI:NL:RBDHA:2018:10499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
C/09/557753 / KG RK 18/1144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure tussen ex-partners

Op 3 september 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van de verzoeker afgewezen. De verzoeker, die in een civielrechtelijke procedure verwikkeld is met zijn ex-partner over de boedelverdeling na hun scheiding in 2011, had de wraking aangevraagd tegen mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, de voorzieningenrechter die ook een eerdere zaak tussen hen had behandeld. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat zij al eerder betrokken was geweest bij een vonnis in kort geding dat relevant was voor de lopende procedure. De wrakingskamer oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder betrokken is geweest bij een zaak, onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat er bijkomende omstandigheden moeten zijn die de objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. In dit geval was er geen bewijs van dergelijke omstandigheden. De wrakingskamer besloot dat de behandeling van de onderliggende procedure met zaaknummer C/09/555697 / KG ZA 18/667 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
Wrakingnummer : 18/1144
Zaak- /rekestnummer : C/09/557753 / KG RK 18/1144
Beslissing van 3 september 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te: [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoeker,
bijgestaan door mr. J. de Graaff,
strekkende tot de wraking van:
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe,
voorzieningenrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] , bijgestaan door mr. E. de Jongh.

1.Inleiding

De verzoeker en de belanghebbende [belanghebbende] zijn getrouwd geweest, zijn in 2011 gescheiden en zijn over de boedelverdeling verwikkeld in een civielrechtelijke procedure. Op 16 mei 2018 heeft de rechter daarover een vonnis in kort geding gewezen (zaaknummer C/09/550860 / KG ZA 18/328). De verzoeker is daartegen in beroep gegaan.
De belanghebbende heeft de verzoeker vervolgens gedagvaard in een tweede kort geding (zaaknummer C/09/555697 / KG ZA 18/667), omdat laatstgenoemde zich niet zou houden aan het vonnis van de rechter. Dat tweede kort geding zal door dezelfde rechter worden behandeld.
Op 1 augustus 2018 heeft de wrakingskamer een schriftelijk wrakingsverzoek van de verzoeker ontvangen.

2.De procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 31 juli 2018, met bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 3 augustus 2018.
2.2
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. De Graaff;
- mr. De Jongh namens de belanghebbende [belanghebbende] .
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
De verzoeker heeft het volgende aan zijn wraking ten grondslag gelegd.
De rechter heeft na het wijzen van het vonnis in kort geding een tweede zaak in kort geding in behandeling, terwijl deze tweede zaak speelt tussen dezelfde partijen, (grotendeels) op hetzelfde onderwerp betrekking heeft en de belanghebbende zich ter onderbouwing van haar vorderingen (grotendeels) baseert op de overweging van het vonnis van de rechter. Dit levert zwaarwegende aanwijzingen op voor de geobjectiveerde twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter of daarmee is minst genomen de schijn van partijdigheid gewekt.
3.2
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
4.2
Aanbeveling 16 van de ‘Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak’ van januari 2004 luidt dat de rechter zich ervan bewust moet zijn dat zijn onpartijdigheid ter discussie kan komen te staan vanwege zijn eerdere bemoeienis als rechter met een bepaalde zaak. De enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak is echter onvoldoende om partijdigheid aan te nemen (zie HR 15 februari 2002, LJN AD4004 en EHRM 24 mei 1989, NJ 1990, 627). Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken.
4.3
De wrakingskamer is van oordeel dat uit alles wat de verzoeker heeft aangevoerd niet is gebleken van bijkomende omstandigheden die zou moeten leiden tot afwijking van het uitgangspunt en die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de rechter partijdig is of dat daarmee die schijn is gewekt.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure met zaaknummer C/09/555697 / KG ZA 18/667 wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het moment van de indiening van het wrakingsverzoek;
5.3
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing, rekening houdende met het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt gestuurd naar:
  • de verzoeker en zijn advocaat mr. De Graaff;
  • de belanghebbende [belanghebbende] en haar advocaat mr. De Jongh;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, R. Cats en S.M. Krans, rechters, in tegenwoordigheid van S.N. Mentrop-Huliselan, griffier, en in openbaar uitgesproken op 3 september 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.