Uitspraak
Rechtbank den haag
1.Inleiding
2.De procedure
3.Het wrakingsverzoek
4.De beoordeling
5.De beslissing
- de verzoeker en zijn advocaat mr. De Graaff;
- de belanghebbende [belanghebbende] en haar advocaat mr. De Jongh;
- de rechter.
Rechtbank Den Haag
Op 3 september 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van de verzoeker afgewezen. De verzoeker, die in een civielrechtelijke procedure verwikkeld is met zijn ex-partner over de boedelverdeling na hun scheiding in 2011, had de wraking aangevraagd tegen mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, de voorzieningenrechter die ook een eerdere zaak tussen hen had behandeld. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat zij al eerder betrokken was geweest bij een vonnis in kort geding dat relevant was voor de lopende procedure. De wrakingskamer oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder betrokken is geweest bij een zaak, onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat er bijkomende omstandigheden moeten zijn die de objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. In dit geval was er geen bewijs van dergelijke omstandigheden. De wrakingskamer besloot dat de behandeling van de onderliggende procedure met zaaknummer C/09/555697 / KG ZA 18/667 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.