ECLI:NL:RBDHA:2018:10465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag artikel 9-document door vreemdeling met inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Ghanese eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een artikel 9-document, waarmee rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan kan worden aangetoond. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen vanwege een zwaar inreisverbod dat aan de eiseres was opgelegd. Na opheffing van dit inreisverbod op 3 mei 2018, ontving de eiseres op 7 mei 2018 alsnog het gevraagde document. De rechtbank moest beoordelen of de eiseres nog procesbelang had bij de beoordeling van haar beroep, nu zij het document inmiddels had ontvangen.

De rechtbank overwoog dat de eiseres door de afgifte van het artikel 9-document geen materieel gunstigere positie kon verkrijgen door het voeren van de procedure. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke grondslag was voor het vaststellen van een eerdere ingangsdatum van het rechtmatig verblijf, en dat de eiseres derhalve geen procesbelang had. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Arslan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (artikel 9-document), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Ghanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1983.
Op 9 december 2016 heeft eiseres verzocht om afgifte van een artikel 9-document. Zij wil op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verblijf bij haar kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben.
2. Bij beschikking van 11 september 2014 is aan eiseres een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij een zwaar inreisverbod heeft.
4. Op 12 december 2017 heeft eiseres een tweede aanvraag tot afgifte van een artikel 9-document ingediend. Het aan eiseres opgelegde inreisverbod van tien jaren is bij beschikking van 3 mei 2018 opgeheven nadat eiseres op 1 januari 2018 een verzoek tot opheffing van het inreisverbod had ingediend. Naar aanleiding hiervan is de tweede aanvraag van eiseres door verweerder inhoudelijk beoordeeld en heeft eiseres bij beschikking van 7 mei 2018 een artikel 9-document, met een geldigheidsduur van vijf jaren, gekregen.
5. Verweerder stelt zich gelet op vorenstaande op het standpunt dat onderhavige beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft bij het voeren van deze procedure. Eiseres is immers op 7 mei 2018 in het bezit gesteld van een artikel 9-document en zij kan niet in een gunstiger positie komen te verkeren middels het voeren van onderhavige procedure. In tegenstelling tot eiseres, wijst verweerder er op dat onderhavige aanvraag niet eerder inhoudelijk beoordeeld had kunnen worden wegens het opgelegde inreisverbod. Na opheffing van het inreisverbod op 3 mei 2018 heeft verweerder bij de tweede aanvraag van eiseres voor een artikel 9-document inhoudelijk kunnen beoordelen. Op 7 mei 2018 is in dit verband door verweerder geconcludeerd dat eiseres voldoet aan de criteria zoals opgesteld in het Chavez-arrest. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de bevoegdheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiseres in het verleden vast te stellen bij verweerder ontbreekt.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder bij de aanvraag het inreisverbod had moeten beoordelen. De belangen van de minderjarige kinderen zijn door verweerder ten onrechte niet meegenomen in het bestreden besluit. Eiseres stelt dat zij van rechtswege rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat haar twee minderjarige kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben met wie zij een emotionele band en affectieve relatie heeft. Eiseres doet een beroep op het arrest Chavez-Vilchez en stelt dat tussen haar en haar kinderen een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat haar kinderen als Unieburger worden gedwongen het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als zij wordt uitgezet naar Ghana. Verder stelt eiseres dat verweerder haar eerder een artikel 9-document had kunnen verstrekken, waardoor zij niet een tweede aanvraag had hoeven indienen en leges had moeten betalen.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij eerder met haar integratie in de maatschappij had kunnen beginnen als het artikel 9-document al bij de eerste aanvraag was afgegeven.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank ziet zich, gelet het op 7 mei 2018 aan eiseres verleende artikel 9-document, gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van het voorliggende beroep.
7.2.
De rechtbank overweegt dat in de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn) nadere regels zijn neergelegd omtrent het recht van Unieburgers om zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven zoals is bepaald in artikel 20 van het VWEU. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 21 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP5947) overwogen dat de Verblijfsrichtlijn er niet aan in de weg staat dat het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van een vreemdeling op grond van het Gemeenschapsrecht vast te stellen, indien daar door een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) uitdrukkelijk om wordt verzocht. Bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 is in een dergelijke bevoegdheid echter niet voorzien. Verweerder is derhalve, gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag hiervoor, niet bevoegd om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiseres vast te stellen.
7.3.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat eiseres door de beoordeling van het voorliggende beroep niet in een materieel gunstigere positie kan komen. Verweerder is immers niet bevoegd de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen en zal daarom geen artikel 9-document kunnen verstrekken met hierop een eerdere ingangsdatum dan de afgiftedatum.
7.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij beoordeling van haar beroep en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. In de omstandigheid dat eiseres eerder had kunnen integreren in de maatschappij als het artikel 9-document eerder was afgegeven ziet de rechtbank tevens geen procesbelang.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.